200509018/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 december 2004, het bestemmingsplan "Brakkenstein 1985-21 (Zorgcentrum Brakkenstein)" (hierna bestemmingsplan "Brakkenstein") vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 augustus 2005, nummer RE 2005.16931, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 oktober 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 30 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 december 2005 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het uitbrengen van een verweerschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door drs. M.J. Doove en E. Leijenaar, ambtenaren van de gemeente, en Stichting Kalorama, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan, dat voorziet in vervangende nieuwbouw voor een zorgcentrum. Appellanten voeren hiertoe verschillende bezwaren aan. Zij betogen dat de schaduwstudie die aan de besluitvorming ten grondslag ligt, te laat in de procedure is ingebracht, waardoor omwonenden niet in de gelegenheid waren zich hierover uit te laten en dus in hun belangen zijn geschaad. Voorts stellen appellanten dat de bouwmogelijkheden in het plan zullen leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat door verlies van privacy, uitzicht en door afname van de bezonning bij hun woningen. De mogelijkheid tot planschadevergoeding vinden zij hiervoor onvoldoende. Het plan leidt volgens appellanten tot een te groot gebouw op een te kleine locatie, waardoor het karakter van de wijk wordt aangetast. Bovendien leidt de nieuwbouw tot een onaanvaardbare toename van de verkeers- en parkeerdruk, mede gelet op de ontwikkeling van een nieuwe atletiekbaan in de nabije omgeving.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met het beleid en dat van een onaanvaardbare aantasting van privacy, uitzicht en woongenot geen sprake is.
De vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische regeling voor een zorgcentrum in de wijk Brakkenstein te Nijmegen. Het plan voorziet in de vervanging van het bestaande zorgcentrum St. Josephshof door nieuwbouw met grotere afmetingen dan het bestaande gebouw.
2.5.2. Appellanten zijn allen omwonenden van het woon/zorgcentrum St. Josephshof gelegen op de hoek Driehuizerweg/Lentiusstraat in de wijk Brakkenstein, gemeente Nijmegen. Dit complex telt twee verdiepingen, met een hoogte die varieert van 4 tot ongeveer 6,50 meter. In het vorige bestemmingsplan was bebouwing tot een hoogte van 8,50 meter toegestaan, met een maximale bebouwing van het bouwvlak van 30 %.
2.5.3. In het voorliggende bestemmingsplan is aan deze gronden de bestemming "Bijzondere doeleinden/Woondoeleinden" toegekend, waarin maximaal 60 % van het bouwvlak mag worden bebouwd met een goothoogte van maximaal tien meter en een nokhoogte van maximaal twaalf meter. De bebouwingsgrens tot de dichtstbijzijnd gelegen woningen bedraagt minimaal 20 meter.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor "Bijzondere doeleinden/Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor bijzondere doeleinden en wonen. Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten;
(b) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
(c) bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en verhardingen;
(d) geheel ondergrondse parkeervoorzieningen in één bouwlaag binnen de plangrens;
(e) in/uitrit parkeerkelder uitsluitend toegestaan aan de Driehuizerweg.
Ingevolge artikel 4, tweede lid onder c en d, is bepaald dat de goot- en nokhoogte van het bouwwerk en het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
2.5.4. Het plan maakt nieuwbouw in drie bouwlagen mogelijk. Onder het gebouw komt een parkeerkelder met een capaciteit van 43 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn vijftien parkeerplaatsen op de openbare weg voorzien. Het plangebied maakt onderdeel uit van een zone waarin in de nabije toekomst 30 km/uur gereden mag worden.
De nieuwbouw is voorzien als een laatste onderdeel van de lange centrale west-oost as door de wijk Brakkenstein. De bebouwing in deze strook is verscheiden van aard en uitstraling, onder meer door de Tarciciusschool en het Thomasklooster met een goothoogte van ruim zeven meter en een nok van elf meter. Op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied ligt een nieuwe atletiekbaan.
2.5.5. Volgens de plantoelichting is het noodzakelijk dat het zorgcentrum, dat dateert uit de jaren 60 van de vorige eeuw, vervangen wordt. De bebouwing en de daarbij behorende logistiek is sterk verouderd. In de woonunits is inmiddels leegstand ontstaan, waardoor de uitstraling naar buiten problematisch wordt.
In het nieuwe wooncentrum wil Stichting Kalorama naast verpleeghuiszorg ook thuiszorg aanbieden. Het project heeft hierdoor eveneens een functie voor de zelfstandige ouderen in de wijk Brakkenstein. Zij kunnen zorg krijgen vanuit de voorzieningen van deze Stichting en tegelijkertijd thuis blijven wonen.
2.5.6. Tijdens de procedure ter voorbereiding van het plan heeft een schaduwstudie met tweedimensionale tekeningen met het ontwerpplan ter inzage gelegen. Voorafgaande aan de vaststelling van het plan is deze studie bewerkt tot een studie met driedimensionale tekeningen. Deze nieuwe studie is betrokken bij de beoordeling van de zienswijzen.
In de schaduwstudie is aangegeven welke consequenties de bouw van het zorgcentrum heeft voor de bezonning op de tuinen en woningen aan de Pater Eijmardstraat. Er is vastgesteld dat na 21 oktober de schaduw de eerste huizen van deze straat voor een deel van de dag bereikt. Op 21 december, de kortste dag, is gedurende de gehele dag schaduw op de desbetreffende huizen en op 17 februari is geen sprake meer van schaduw op de huizen aan de Pater Eijmardstraat. Geconcludeerd is dat de schaduwwerking vergelijkbaar is met de andere grote panden aan de Pater Eijmardstraat.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Ten aanzien van het formele bezwaar van appellanten dat de schaduwstudie te laat in de procedure is gebracht, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de driedimensionale schaduwstudie, die een verfijning is van de eerder ter inzage gelegde studie, reeds beschikbaar was bij de vaststelling van het plan en ook ter inzage heeft gelegen voor zowel betrokkenen als de gemeentelijke commissie en de gemeenteraad. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de procedure ter voorbereiding van het plan in overeenstemming met de bepalingen uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden.
2.6.1. Wat betreft de stelling van appellanten dat de bouwmogelijkheden in het plan zullen leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat door verlies van privacy, uitzicht en door afname van de bezonning bij hun woningen, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.6.2. Indien de onder 2.5.3 genoemde bebouwingsmogelijkheden en de onder 2.5.2 weergegeven huidige situatie in samenhang worden bezien kan niet worden ontkend dat verwezenlijking van het plan een wijziging van het uitzicht van appellanten met zich brengt. Dit houdt onder meer verband met de toename van het bebouwingspercentage, van 30 naar 60% voor het desbetreffende bouwvlak in het voorliggende plan, en de bouwhoogte. Het plan voorziet in de vervanging van het sterk verouderde zorgcentrum St. Josephshof. De noodzaak om dit zorgcentrum te vervangen door nieuwbouw wordt door appellanten niet betwist. Verweerder heeft aangevoerd dat de verhoging van de bouwhoogte noodzakelijk is om aan de eisen van het nieuwe Bouwbesluit en de Arbo wetgeving te kunnen voldoen. Voor een bebouwingspercentage van 60, terwijl voor de realisatie van het voorgenomen plan 53% voldoende zou zijn, is gekozen om in de toekomst nog enige marge te hebben. De Afdeling acht deze doelstellingen niet onredelijk.
Voorts stelt de Afdeling vast dat onderzoek is verricht naar de schaduwwerking van de beoogde nieuwbouw voor de woningen aan de Pater Eijmardstraat. De Afdeling ziet geen reden de conclusie in het onderzoek naar de bezonningssituatie niet te volgen. Zoals blijkt uit overweging 2.5.6 wordt de bezonning uitsluitend in een deel van de winterperiode beperkt. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat dit effect vergelijkbaar is met de invloed op de bezonning van andere grote panden aan de Pater Eijmardstraat, acht de Afdeling het standpunt van verweerder, dat deze wijziging van de bezonningssituatie niet onacceptabel is, niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat de voorziene nieuwbouw, gezien de bouwhoogten van de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving, te weten de Tarciciusschool en het Thomasklooster, niet afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in deze omgeving.
Wat betreft de aantasting van privacy en uitzicht, overweegt de Afdeling dat, gelet op het bestaande woon/zorgcentrum dat zich bevindt op het betreffende bouwvlak en in aanmerking genomen de ligging van de woningen in een stedelijke omgeving, verweerder hieraan geen groter gewicht heeft behoeven toe te kennen dan aan de belangen die zijn gediend met deze voorzieningen.
2.6.3. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de verkeers- en parkeerdruk zal toenemen door de komst van een atletiekbaan in de nabijheid van de nieuwbouw en dat derhalve gewacht had moeten worden op het gereedkomen van de wijkvisie, stelt de Afdeling vast dat dit niet in deze procedure, waarin slechts de goedkeuring van het voorliggende plan ter beoordeling staat, aan de orde kan komen. Wat betreft de stelling van appellanten dat het nieuwe zorgcentrum tot een onaanvaardbare toename van de verkeers- en parkeerdruk zal leiden, overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het aantal parkeerplaatsen dat in de omgeving beschikbaar zal zijn, zoals hiervoor omschreven onder 2.5.4, onvoldoende is. Evenmin is door appellanten aannemelijk gemaakt dat de wegen ter plaatse overbelast zullen raken. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende nieuwe parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en ook overigens voldoende maatregelen, zoals het instellen van een verkeersveilige zone van 30 km/uur, zullen worden getroffen om te voorkomen dat de komst van het nieuwe zorgcentrum onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de verkeers- en parkeerdruk in de wijk Brakkenstein.
2.6.4. Voor zover appellanten stellen dat de verwijzing van verweerder naar de mogelijkheid tot het verkrijgen van planschadevergoeding onvoldoende is, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de vervanging van het zorgcentrum dan aan de belangen van appellanten die hierdoor worden getroffen. Indien appellanten als gevolg van het plan toch schade ondervinden, rest hen de mogelijkheid die artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt om een verzoek tot planschadevergoeding in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. Dit standpunt van verweerder acht de Afdeling niet onjuist.
2.6.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006