200602378/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Scholen der Evangelische Broedergemeente in Flevoland", gevestigd te Almere,
appellante,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2005 heeft de raad van de gemeente Amsterdam een verzoek van appellante tot opneming in het Plan van Scholen Basisonderwijs 2006-2009 afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2006.
Bij brief van 26 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven van 7 augustus 2006 en 14 augustus 2006 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voor zover thans van belang, wordt aan het plan van scholen toegevoegd een overzicht van de verzoeken die niet zijn ingewilligd en de motivering daarvan. Deze stukken worden door de gemeenteraad binnen twee weken na de vaststelling van het plan aan alle verzoekers gezonden met vermelding van de datum waarop het plan ter goedkeuring aan de Minister is gezonden.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, kunnen de verzoekers administratief beroep instellen bij de Minister indien de gemeenteraad een verzoek tot opneming in het plan van een bijzondere of een openbare school niet heeft ingewilligd.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11, voor zover thans van belang, blijft niet-ontvankelijkheid ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het besluit van 13 juli 2005 is bij brief van 29 juli 2005 naar appellante verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 30 juli 2005 en geëindigd op 9 september 2005.
Het beroepschrift is verzonden op 12 september 2005 en is derhalve niet binnen de termijn ingediend.
2.3. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft aangenomen. In de brief van 29 juli 2005 wordt weliswaar gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van administratief beroep bij verweerder, maar verzuimd is te vermelden binnen welke termijn. Voorts is deze brief niet direct herkenbaar als een besluit van een bestuursorgaan. Voor zover op appellante een informatieplicht rustte, heeft zij daaraan voldaan.
2.3.1. Er is geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. Anders dan appellante aanvoert, is niet de aanbiedingsbrief van 29 juli 2005, maar de daarbij gezonden beslissing van de raad van de gemeente Amsterdam van 13 juli 2005 een besluit. De aanbiedingsbrief vermeldt enkel dat de gemeenteraad op laatst vermelde datum het Plan van Scholen Basisonderwijs 2006-2009 heeft vastgesteld en verwijst daarbij naar de artikelen 79, eerste lid, en 80, eerste lid, van de WPO. Het ontbreken van de termijn voor het instellen van administratief beroep is onvoldoende om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het lag op de weg van appellante te informeren naar de termijn waarbinnen desgewenst administratief beroep kon worden ingesteld. De gestelde mededeling van een medewerker van de gemeente is, wat daar verder van zij, niet voldoende, aangezien deze persoon, zoals appellant stelt, te kennen gaf niet op de hoogte te zijn van de gang van zaken.
Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Rheenen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006