200510538/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/496 en 05/555 van de rechtbank Almelo van 18 november 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) appellant onder oplegging van dwangsommen gelast de aan zijn zomerwoning aan de [locatie] te [plaats] gerealiseerde aanbouw aan de zijgevel en aanbouw aan de achterzijde (serre) te verwijderen en de onder zijn zomerwoning aangebrachte kelder tot een hoogte van één meter dicht te storten.
Bij besluit van 18 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is de last ten aanzien van de kelder gewijzigd in dier voege dat de kelder onder de gerealiseerde aanbouw aan de achtergevel geheel dient te worden volgestort met schuimbeton.
Bij uitspraak van 18 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de last onder dwangsom om de kelder onder de aanbouw aan de achtergevel vol te storten met schuimbeton, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het college opgedragen om voor het vernietigde gedeelte van het besluit een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Jacobs, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door N.O. Knobben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft appellant verklaard dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van 18 maart 2005 betreffende de last tot het verwijderen van de gerealiseerde aanbouw aan de zijgevel en de aanbouw (serre) aan de achterzijde van zijn woning, ongegrond is verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen.
2.4. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.5. Ter plaatse van de zomerwoning van appellant geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Aan het perceel waarop deze woning staat is de bestemming "Bos" met als gastbestemming "Zomerwoning" gegeven.
Ingevolge artikel 46 van de planvoorschriften mag de gezamenlijke inhoud van de zomerwoning en de al dan niet aangebouwde bijgebouwen ten hoogste 200 m3 bedragen.
2.6. Vast staat dat de zomerwoning van appellant zonder de in geding zijnde twee aanbouwen al een inhoud heeft van 200 m3. De twee aanbouwen zijn derhalve in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften.
2.7. Voorts is het beleid van het college gericht op het voorkomen van verstening van het buitengebied en op de ontwikkeling van de natuur en het behoud van agrarisch gebied. Wonen in het buitengebied wenst het college niet te bevorderen. In verband daarmee heeft het college verzoeken van appellant tot herziening van het bestemmingsplan om de bouwmogelijkheden ter plaatse te vergroten steeds afgewezen.
Ook de beleidsnota van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende permanente bewoning van recreatiewoningen, waarop door appellant is gewezen, heeft het gemeentebestuur van Enschede geen aanleiding gegeven om zomerwoningen te bestemmen tot woning, zodat de maximaal toegestane inhoud voor woningen als die van appellant niet zal worden vergroot.
2.8. Niet is gebleken dat appellant uit contacten met medewerkers van de gemeente Enschede het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de twee aanbouwen aan de zomerwoning waren toegestaan.
2.9. Hetgeen appellant heeft aangevoerd over het gebruik van de zomerwoning dient buiten beschouwing te blijven nu het hier om bouwen zonder bouwvergunning gaat.
2.10. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de aanschrijving afgezien had moeten worden.
2.11. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de aanschrijving met betrekking tot de twee aanbouwen aan de zomerwoning heeft kunnen besluiten.
2.12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006