200510561/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/19 van de rechtbank Leeuwarden van 6 december 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
Bij besluit van 20 februari 2001 heeft de raad van de gemeente Boarnsterhim (hierna: de gemeenteraad) [appellant A] geweigerd met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen voor het plaatsen van een serre op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) geweigerd [appellant A] bouwvergunning voor de serre te verlenen.
Bij besluit van 3 december 2004 heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit tot weigering van bouwvergunning ongegrond verklaard. Tegelijkertijd en met dezelfde brief heeft het college appellanten bericht dat de gemeenteraad bij besluit van 21 september 2004 het bezwaar tegen het besluit tot weigering van vrijstelling ongegrond heeft verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2005, verzonden op 7 december 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellanten tegen het besluit van 3 december 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. Het college is niet ter zitting verschenen.
2.1. Voorop wordt gesteld dat het college en appellanten de besluiten van de gemeenteraad van 20 februari 2001 en 21 september 2004 hebben aangemerkt als een weigering om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het plaatsen van een serre op het perceel [locatie] te [plaats]. Ook de rechtbank is daar van uitgegaan. De Afdeling ziet onvoldoende grond daar anders over te oordelen.
2.2. Appellanten komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat bij het besluit van het college van 3 december 2004 tevens het besluit van de gemeenteraad van 21 september 2004 aan appellanten is bekendgemaakt en derhalve in werking is getreden. Zij hebben betoogd dat uit de brief van 3 december 2004 niet kan worden afgeleid dat daarbij tevens het besluit van de gemeenteraad op het bezwaar tegen de geweigerde vrijstelling is bekendgemaakt, nu dat besluit niet aan hen is toegezonden, zodat de termijn om daartegen beroep in te stellen nog geen aanvang heeft genomen.
2.3. Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, van de Awb wordt de beslissing op het bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
2.4. Het betoog van appellanten wordt niet gevolgd. Door toezending van de brief waarmee het college het besluit van 3 december 2004 aan appellanten bekend heeft gemaakt, is tevens het besluit van de gemeenteraad van 21 september 2004 aan appellanten bekendgemaakt.
De brief heeft als onderwerp: 'bezwaarschriften'. Tevens is in de brief aangegeven dat de bezwaarschriften van appellanten tegen de geweigerde vrijstelling en bouwvergunning door de onafhankelijke Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften zijn behandeld en dat een afschrift van het advies van die commissie is bijgevoegd. Het advies heeft betrekking op beide bezwaarschriften. Voorts biedt het college in de brief excuses aan voor de forse vertraging in de afwikkeling van beide bezwaarschriften. Verder heeft het college in de brief, alvorens toe te komen aan de overwegingen en de beslissing op het bezwaar tegen de weigering bouwvergunning te verlenen, de beslissing van de gemeenteraad van 21 september 2004 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, integraal vermeld. Daarmee heeft het college het besluit van de gemeenteraad van 21 september 2004 door toezending aan appellanten bekendgemaakt, zodat artikel 7:12, tweede lid, van de Awb in acht is genomen.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de in de brief opgenomen rechtsmiddelenclausule spreekt over besluit en niet over besluiten.
2.5. Nu appellanten - naar niet in geding is - uitsluitend beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van 3 december 2004 en tegen het besluit van de gemeenteraad van 21 september 2004 tot weigering vrijstelling geen rechtsmiddelen hebben aangewend, waardoor dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden, is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college de gevraagde bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet heeft moeten weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006