ECLI:NL:RVS:2006:AY6782

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600803/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Bungalowpark Rothenbach door gemeenteraad Roerdalen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bungalowpark Rothenbach" door de gemeenteraad van Roerdalen, vastgesteld op 21 april 2005. Het college van burgemeester en wethouders had op 22 maart 2005 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Limburg, heeft op 6 december 2005 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 27 januari en 20 februari 2006. De zaak is behandeld op 27 juli 2006, waar appellant en vertegenwoordigers van verweerder en de gemeenteraad van Roerdalen aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet. De Afdeling oordeelt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing blijft. De Afdeling heeft vastgesteld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met brandveiligheid en dat de bestemmingsplanprocedure niet correct is gevolgd. De Afdeling heeft echter geconcludeerd dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het brandveiligheidsaspect niet in de weg staat aan de permanente bewoning van de recreatiewoningen.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de bezwaren van appellant niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit, omdat verweerder voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de ingediende bedenkingen. De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarmee de goedkeuring van het bestemmingsplan door verweerder is bevestigd. De proceskosten zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

200600803/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2005 heeft de gemeenteraad van Roerdalen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 maart 2005, het bestemmingsplan "Bungalowpark Rothenbach" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk 2005/56451, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2006.
Bij brief van 18 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor en na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Maes zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Roerdalen, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het bestemmingsplan "Bungalowpark Rothenbach" voorziet in een bestemmingsregeling die is toegesneden op de permanente bewoning van het bungalowpark Rothenbach.
Procedurele aspecten
2.4.    Verweerder heeft drie onderdelen van de bedenkingen van appellant niet-ontvankelijk verklaard, aangezien deze worden opgevat als nieuwe gronden. Het betreft de volgende onderdelen van de bedenkingen.  Ten eerste stelt appellant dat, zoals is weergegeven in de zienswijze van 4 januari 2005 van de VROM-Inspectie, het recreatiepark volgens de Beleidsbrief van de Minister van VROM van november 2003 niet in aanmerking komt voor het omzetten naar een woonbestemming. Ten tweede stelt appellant dat er sprake is van een gebrekkige en ondeugdelijke ruimtelijke onderbouwing in de zin van een onjuiste situatie en geen ruimtelijke of omgevingsbeelden. Ten slotte richt appellant zich tegen de verlening van op basis van anticipatieprocedures afgegeven bouwvergunningen.
Nu de wet geen ruimte biedt voor het niet-ontvankelijk verklaren van onderdelen van de bedenkingen door het college van gedeputeerde staten, vat de Afdeling de niet-ontvankelijkverklaring van deze onderdelen van de bedenkingen op alsof verweerder deze buiten beschouwing heeft gelaten.
Het betoog van de gemeenteraad en verweerder dat een deel van hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat hij die bezwaren niet als bedenkingen naar voren heeft gebracht, faalt. In zijn bedenkingen heeft appellant het plan in zijn geheel bestreden en bedoelde bezwaren kunnen als nadere argumenten daarvoor worden beschouwd. Deze bezwaren vinden derhalve hun grondslag in de door appellant bij het college van gedeputeerde staten ingediende bedenkingen. Het beroep is in zoverre dan ook ontvankelijk.
2.5.    In de omstandigheid dat verweerder deze nadere argumenten buiten beschouwing heeft gelaten, kan geen aanleiding worden gevonden het bestreden besluit te vernietigen. De Afdeling neemt hierbij het volgende in aanmerking. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op hetgeen in de bedenking ten aanzien van de zienswijze van de VROM-Inspectie wordt aangevoerd. De Afdeling is van oordeel dat dit genoegzaam is gebeurd. Voorts heeft appellant niet concreet aangegeven welke ruimtelijke of omgevingsbeelden noodzakelijkerwijs aan het plan ten grondslag hadden moeten worden gelegd. Bovendien is verweerder in het kader van de overige argumenten ingegaan op de feitelijke situatie in het plangebied en de ruimtelijke onderbouwing van het plan. Ten slotte neemt de Afdeling in aanmerking dat de beoordeling van de besluiten tot afgifte van bouwvergunningen met toepassing van de anticipatieprocedure buiten het kader van de onderhavige procedure vallen.
Het standpunt van appellant
2.6.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, aangezien verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de brandveiligheid. Appellant stelt verder dat de bestemmingsplanprocedure niet naar behoren is gevolgd, aangezien het vigerende bestemmingsplan niet tijdig is herzien. Ook stelt appellant dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Tevens stelt appellant dat de inrichting van het plan ondeugdelijk is, de plankaart niet overeenstemt met de feitelijk situatie, de kadastrale sectienummers niet te traceren zijn en dat de wijze van meten en de afmeting van bouwwerken onvolledig geregeld zijn. Ten slotte wijst appellant op planschade.
Het bestreden besluit
2.7.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder heeft op basis van een positief advies van de brandweer besloten tot goedkeuring van het plan. Bovendien acht verweerder geen ruimte aanwezig om in het bestemmingsplan in te gaan op de concrete inrichting van het park, aangezien het plan slechts grenzen stelt aan wat mogelijk is in het gebied.
2.7.1.    Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit als volgt overwogen.
"In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (…) is het betreffende gebied aangeduid voor Verblijfs- en dagrecreatieve voorziening. Deze aanduiding is gegeven aan het gebied op het moment dat het feitelijke gebruik al reguliere (permanente) bewoning was. De specifieke situatie in dit geval, zoals bovenstaand aangegeven, maakt dat wij in afwijking van de aanduiding in het POL de onderhavige bestemmingsregeling goedkeuren. Aangezien het hier geen concrete beleidsbeslissing betreft is afwijking door ons college mogelijk. In bovenstaande overwegingen hebben wij de motivering gevonden om tot afwijking in dit concrete geval over te gaan."
Vaststelling van de feiten
2.8.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1.    Appellant woont reeds 20 jaar permanent in een recreatiewoning van het bungalowpark Rothenbach. In deze periode is het grootste gedeelte van het bungalowpark permanent bewoond geraakt.
2.8.2.    Artikel 4, zevende lid, van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nader eisen te stellen ten aanzien van:
(1)    de situering en afmeting van de in de leden 3 en 4 van dit artikel     genoemde bouwwerken;
(2)    de aanleg en omvang van parkeervoorzieningen op eigen terrein.
De nadere eisenregeling wordt uitsluitend toegepast indien zulks     noodzakelijk is in verband met onevenredige aantasting van:
(..)
e.     de brandveiligheid:
ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die     uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en     rampenbestrijding, niet gewenst is.
2.8.3.    In artikel 2 van de planvoorschriften is op zeven onderdelen aangegeven op welke wijze bij de toepassing van de planvoorschriften wordt gemeten.
2.8.4.    Artikel 4 van de planvoorschriften bevat in de leden 3 en 4 bepalingen ten aanzien van de afmetingen van bouwwerken.
2.8.5.    Bij brief van 18 januari 2005 heeft Ir. A.P.P. Wollersheim namens de commandant van de brandweer Roermond een reactie gegeven op de zienswijzen ingediend tegen het ontwerp-bestemmingsplan. De reactie gaat in op de volgende aspecten: de ontvluchting uit woningen in geval van een brand of een andere calamiteit, erfafscheidingen en brandgangen, de bereikbaarheid van woningen, de bluswatervoorziening, de uitrukprocedure van de brandweer en de bosrijke omgeving. De conclusie van deze reactie houdt in dat het brandveiligheidsaspect voldoende wordt gewaarborgd.
Het oordeel van de Afdeling
2.9.    Met betrekking tot de brandveiligheid overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken is gebleken dat er tussen de gemeente Roerdalen en de brandweer Roermond meermalen contact is geweest omtrent de brandveiligheid van het bungalowpark. Uit de reacties van de brandweer is gebleken dat er vanuit het oogpunt van de brandveiligheid geen bezwaar is tegen legalisering van permanente bewoning van de recreatiewoningen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenadvies van de brandweer zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Ter zitting is bovendien namens de gemeenteraad van Roerdalen verklaard dat met bluswatervoertuigen van de brandweer is gereden in het park zonder dat daarbij is gebleken van problemen met betrekking tot manoeuvreren en bereikbaarheid. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het brandveiligheidsaspect niet in de weg staat aan permanente bewoning van de recreatiewoningen of dat het plan anderszins niet zou voldoen aan de brandveiligheidseisen die aan een woonwijk worden gesteld. Voor zover noodzakelijk heeft het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 4, zevende lid, aanhef en sub e, van de planvoorschriften de mogelijkheid aanvullende eisen te stellen ten aanzien van de brandveiligheid.
2.10.    De Afdeling ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerder, gelet op de specifieke situatie ter plaatse, niet in redelijkheid ten behoeve van het plan heeft kunnen afwijken van de aanduiding Verblijfs- en dagrecreatieve voorziening in het POL. Deze aanduiding is niet aangemerkt als een concrete beleidsbeslissing. Voorts is niet gebleken dat het POL bepaalt dat voor het maken van een uitzondering op deze aanduiding een afzonderlijke procedure moet worden doorlopen. In de beleidsbrief van de Minister van VROM van november 2003 heeft verweerder, gelet op de voorliggende specifieke situatie met betrekking tot het bungalowpark Rothenbach, evenmin reden behoeven te zien om goedkeuring te onthouden aan de legalisering van permanente bewoning.
2.11.    Hoewel het vorige bestemmingsplan niet is herzien binnen de termijn van 10 jaar zoals is neergelegd in artikel 33 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, staat dit niet in de weg aan de goedkeuring van het voorliggende plan.
2.12.    Appellant heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat verweerder vanwege gebreken aan de plankaart en de planvoorschriften met betrekking tot de wijze van meten en de afmetingen van bouwwerken goedkeuring had moeten onthouden aan het plan. Voor het overige heeft hetgeen appellant stelt betrekking op de planuitvoering, hetgeen buiten het kader van de onderhavige procedure valt.
2.13.    Voor zover appellant meent voor planschadevergoeding in aanmerking te komen, kan hij daartoe een verzoek indienen op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De beslissing hieromtrent valt buiten het kader van de onderhavige procedure.
2.14.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006
12-521.