ECLI:NL:RVS:2006:AY6816

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602741/5
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. Polak
  • H.J.M. Marcus
  • W.J.C. Vael
  • M. Al Saadi
  • J.A. de Waard
  • O.W. Wagenaar
  • C. Lubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor verbouwing woning te Vlissingen

Op 18 april 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen een bouwvergunning aan verzoeker sub 1 voor de verbouwing van een woning op een specifiek perceel. Tegen deze beslissing hebben meerdere verzoekers, waaronder verzoeker sub 1, verzoeker sub 2, en verzoeker sub 4, hoger beroep ingesteld. De verzoekers hebben op verschillende data hun gronden van hoger beroep ingediend, waarbij verzoeker sub 2 en verzoeker sub 4 ook om voorlopige voorzieningen hebben verzocht. De Raad van State ontving deze verzoeken in juni 2006, waarna de Voorzitter op 13 juli 2006 de zaak behandelde.

De Voorzitter heeft besloten dat het college geen nieuwe beslissing hoeft te nemen op de bezwaren tegen het besluit van 18 april 2005 totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak heeft gedaan over de hoger beroepen. Dit besluit is genomen omdat verzoekers sub 2 en sub 4 geen belangen hebben gesteld die zich verzetten tegen het treffen van de voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken van verzoekers sub 2 en sub 4, omdat het besluit van 29 mei 2006, dat betrekking heeft op een nieuwe bouwvergunning, niet kan worden betrokken bij de lopende procedure. Dit besluit wordt beschouwd als een nieuw primair besluit en de verzoeken zijn terugverwezen naar de rechtbank.

Uitspraak

200602741/5.
Datum uitspraak: 13 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
4. [verzoeker sub 4], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/1309, 05/1310, 05/1419 en 05/1420 van de rechtbank Middelburg van 21 maart 2006 in het geding tussen:
verzoekers sub 4 en sub 2
en
verzoeker sub 3.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2005 heeft verzoeker sub 3 (hierna: het college) aan verzoeker sub 1, voor zover thans van belang, bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, de daartegen door verzoekers sub 4 en sub 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door [verzoekers sub 4] en [verzoekers sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de bouwvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van een nieuwe beslissing op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] bij brief van 11 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, [verzoekers sub 2] bij brief van 27 april 2006, ingekomen op dezelfde dag, het college bij brief van 27 april 2006, ingekomen op 28 april 2006 en [verzoekers sub 4] bij brief van 28 april 2006, ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. [verzoekers sub 2] heeft de gronden van zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 mei 2006. [verzoekers sub 4] heeft de gronden van zijn hoger beroep bij brief van 23 mei 2006.
Bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2006, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 28 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2006, heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 27 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 28 juni 2006, heeft [verzoekers sub 2] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 28 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 29 juni 2006, heeft [verzoekers sub 4] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken van [verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 4] zijn door de rechtbank aan de Raad van State gezonden, waar deze op 5 juli 2006 zijn ingekomen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juli 2006, waar [verzoeker sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, [verzoekers sub 2], vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, W.J.C. Vael en M. Al Saadi, ambtenaren van de gemeente, en [verzoekers sub 4], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, zijn verschenen.
De Voorzitter
I. treft de voorlopige voorziening dat het college geen nieuwe beslissing op de tegen het besluit van 18 april 2005 gemaakte bezwaren hoeft te nemen voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist;
II. verklaart zich onbevoegd van de verzoeken van [verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 4] kennis te nemen.
Daartoe overweegt hij het volgende.
[verzoeker sub 1] en het college hebben verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen, dat het het college wordt toegestaan om de uitspraak van de Afdeling op de ingestelde hoger beroepen af te wachten en het college niet reeds thans gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank. Door [verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 4] zijn geen belangen gesteld die zich ertegen verzetten dat hangende hoger beroep geen nieuwe beslissing op de tegen het besluit van 18 april 2005 gemaakte bezwaren behoeft te worden genomen. De Voorzitter ziet hierin aanleiding de door [verzoeker sub 1] en het college verzochte voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 4] hebben verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 29 mei 2006, waarbij op een aanvraag van [verzoeker sub 1] van 30 maart 2006 bouwvergunning is verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], wordt geschorst.
Naar het oordeel van de Voorzitter moet het besluit van 29 mei 2006 worden aangemerkt als een nieuw primair besluit, nu dit niet strekt tot wijziging of intrekking van het besluit van 18 april 2005, dat nog deel uitmaakt van een procedure bij de Raad van State. Het besluit van 29 mei 2006 kan dan ook niet worden betrokken bij die procedure, aangezien geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Om die reden acht de Voorzitter zich onbevoegd van de verzoeken van [verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 4] kennis te nemen en verwijst deze verzoeken terug naar de rechtbank.
w.g. Polak w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
444.