ECLI:NL:RVS:2006:AY7126

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600958/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over ernstige verontreiniging en sanering op locaties in Loosduinen

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 augustus 2006 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het besluit, genomen op 4 januari 2006, betrof de vaststelling dat er op bepaalde locaties in de gemeente Loosduinen sprake was van ernstige verontreiniging, maar dat de sanering daarvan niet urgent was. De appellant betoogde dat in de considerans van het bestreden besluit ten onrechte was vermeld dat de verontreiniging geheel afkomstig was van een ondergrondse huisbrandolietank die had gelekt. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders, stelde echter dat de vraag wie de verontreiniging had veroorzaakt geen verband hield met het dictum van het besluit en dat de opmerking over de bron van de verontreiniging slechts informatief was.

De Raad van State overwoog dat ingevolge de Wet Bodembescherming gedeputeerde staten bij de vaststelling van ernstige verontreiniging ook moeten beoordelen of het gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging risico's met zich meebrengt die spoedige sanering noodzakelijk maken. In dit geval werd vastgesteld dat er sprake was van ernstige verontreiniging, maar dat sanering niet urgent was. De appellant betwistte niet dat er sprake was van ernstige verontreiniging, maar richtte zich enkel tegen de overweging in het besluit over de oorzaak van de verontreiniging. De Raad van State concludeerde dat deze beroepsgrond niet kon leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006.

Uitspraak

200600958/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder onder meer vastgesteld dat op de [locaties] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie […], nrs. […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk) sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet urgent is.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan verweerder toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.H. van Schaik-Sinnema en drs. ing. A.J. de Vries, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat in de considerans van het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat de verontreiniging op de locaties geheel afkomstig is van de ondergrondse huisbrandolietank op de [locatie], die heeft gelekt.
2.1.1.    Verweerder wijst erop dat de vraag wie de verontreiniging heeft veroorzaakt geen verband houdt met het dictum van het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de overweging over de bron van de verontreiniging van informatieve aard is.
2.1.2.    Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet Bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van deze wet worden de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van, voor zover hier van belang, de artikelen 27 tot en met 34 en 37.
2.1.3.    In het bestreden besluit wordt op grond van de artikelen 29, eerste lid, en 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet urgent is. Appellant bestrijdt niet dat hiervan sprake is. De beroepsgrond richt zich slechts tegen de overweging van informatieve aard in het bestreden besluit dat de verontreiniging het gevolg is van het lekken van de ondergrondse huisbrandolietank op het perceel [locatie]. Zij kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.2.    Het beroep is ongegrond.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006
159-433.