200600236/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Oudewater, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2004, het bestemmingsplan "Hekendorp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 november 2005, no. 2005REG003060i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2006, en appellant sub 2 bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2006, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. T Bogers, advocaat te Utrecht en appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, advocaat te Amsterdam en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Oudewater, vertegenwoordigd door A.B. den Boer, ambtenaar van de gemeente en [belanghebbende].
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plangebied bestrijkt de bebouwde kom van Hekendorp, gelegen in het westen van de gemeente Oudewater. Ten grondslag aan het plan ligt de wens de verouderde bestemmingsregeling af te stemmen op de feitelijke en gewenste situatie en in de voorschriften rekening te houden met recente jurisprudentie en in Oudewater van toepassing zijnde beleidsregels.
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellant sub 1 stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de toekenning van de bestemming "Horecadoeleinden (H)" aan het perceel Goejanverwelle 33. Hij stelt dat de toekenning van de horecabestemming in strijd is met het gemeentelijk beleid en dat de bestemmingswijziging zal leiden tot een verlenging van de aanrijdtijden van hulpdiensten. Deze appellant stelt tevens dat zijn belangen door verweerder onvoldoende zijn betrokken bij de afweging. De nieuwe bestemming zal, zo stelt hij, geluids-, parkeer- en verkeersoverlast veroorzaken. Een onderzoek naar deze overlast ontbreekt.
2.5. Appellant sub 2 richt zich eveneens tegen de goedkeuring van dit plandeel. Hij stelt dat zijn bedenkingen zonder deugdelijke motivering ongegrond zijn verklaard. De horecabestemming zal afbreuk doen aan de historische waarde van het pand. Verder is er reeds voldoende aanbod van horecagelegenheden. Appellant meent tevens dat de gewijzigde bestemming leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, parkeeroverlast en een verkeersonveilige situatie, hetgeen aantasting van het woon- en leefklimaat betekent. Ten onrechte heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat de horecagelegenheid tevens een toeristische attractie is, hetgeen een extra stroom van bezoekers zal genereren. Er is niet gebleken van een zorgvuldig onderzoek naar deze effecten, aldus deze appellant.
2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel betreffende het perceel Goejanverwelle 33 in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. De bestemming past in het beleid van de gemeente waarin wordt gestreefd naar een levendige kern en dat is gericht op functiemenging. De wijziging van bestemming leidt niet tot een structurele aantasting van het woon- en leefklimaat. De realisering van een hotel-restaurant brengt geen onaanvaardbare situatie met zich. De Wet op de Ruimtelijke Ordening ziet niet op onderlinge concurrentieverhoudingen. De aanrijdtijden voor de hulpdiensten naar Hekendorp worden niet of nauwelijks door het plan beïnvloed. In de planvoorschriften zijn parkeernormen opgenomen die in voldoende mate waarborgen dat er geen onevenredige toename van de parkeerproblematiek zal zijn. Verweerder verwacht, juist op grond van het gegeven dat het pand al een toeristische attractie is, geen grote toename van het aantal bezoekers. Dit beeld wordt bevestigd in het rapport "Risicoanalyse Planschade" van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting, uitgevoerd in opdracht van de gemeente, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Het perceel Goejanverwelle 33 had onder het vorige bestemmingsplan de bestemmingen "Agrarische doeleinden" en "Tuinen".
2.7.2. Het perceel Goejanverwelle 33 is in het bestemmingsplan "Hekendorp" bestemd als "Horecadoeleinden" met de subbestemming hotel-restaurant (hr) en de subbestemming hotel (h).
2.7.3. In artikel 7, eerste lid en vierde lid, van de voorschriften van het voorliggende plan is, voor zover van belang, als volgt bepaald:
"1. De gronden op de kaart aangewezen voor Horecadoeleinden (H) zijn bestemd voor horecabedrijven met dien verstande dat:
b. ter plaatse van de subbestemming H(1b)hr uitsluitend horecabedrijven behorende tot categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan zijn;
c. ter plaatse van de subbestemming H(1b)h een hotel of onderdelen daarvan toegestaan zijn;
d. de gronden mede bestemd zijn voor bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water;
4. Op de gronden met de nadere aanwijzing (zt) is uitsluitend een tuin en/of terras toegestaan.
2.7.4. In artikel 7, vijfde lid, van de voorschriften is aangaande parkeren als volgt bepaald:
"Met betrekking tot het parkeren is het beleid erop gericht de overlast voor omwonenden als gevolg van het parkeren te beperken. Deze doelstelling wordt nagestreefd door binnen de bestemming te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Voor de gronden met bestemming "Horecadoeleinden", subbestemming hotel-restaurant (hr) en subbestemming hotel (h) dienen de volgende normen aan te worden gehouden:
a. 1 parkeerplaats per arbeidsplaats;
b. 1 parkeerplaats per hotelkamer;
c. 0,5 parkeerplaats per zitplaats in het restaurant.
Voor parkeervoorzieningen voor het hotel-restaurant komen de gronden met de bestemming "Horecadoeleinden" met nadere aanwijzing zonder gebouwen (z) in aanmerking."
2.7.5. In opdracht van de gemeente Oudewater is door de Johan van Oldenbarnevelt Stichting een onderzoek gedaan naar de gevolgen van de bestemmingswijziging van het perceel Goejanverwelle 33. Een aanvulling op het ongedateerde rapport van dit onderzoek is op 1 februari 2005 door de gemeente ontvangen. Uit het rapport volgt dat "aangenomen mag worden dat alleen de bewoners van de huizen gelegen in de directe nabijheid van de percelen nummers 3071 en 3072 enig planologisch nadeel zullen ondervinden. Het nadeel dat deze omwonenden kunnen ondervinden als gevolg van de beoogde wijziging van de bestemming zal echter uiterst beperkt zijn."
Met betrekking tot de parkeer- en verkeerssituatie wordt als volgt opgemerkt: "Slechts in uitzonderlijke situaties, te weten: gedurende de gehele dag mooi weer en in de vroege avond een zwoele temperatuur, kan zich de situatie voordoen dat het aantal parkeerplaatsen binnen de bestemming niet afdoende is en dat er in de directe omgeving van het hotel-restaurant zal moeten worden geparkeerd. Er zal, gelet op het verhoogde bezoek van het restaurant en terras, sprake kunnen zijn van een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen en de geluidhinder. Een dergelijke situatie zal zich, gelet op het weer in Nederland, slechts enkele keren gedurende de zomermaanden kunnen voordoen."
Het oordeel van de Afdeling
2.8. De Afdeling is van oordeel dat verweerder de bestemming "Horecadoeleinden" terecht in overeenstemming heeft geacht met het gemeentelijk beleid, dat is gericht op functiemenging en een levendige kern. Niet aannemelijk is dat deze bestemming niet ruimtelijk inpasbaar is met inachtneming van de historische waarde van het perceel Goejanverwelle 33. Gelet op de rapportages van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting die, hoewel primair bedoeld als risico-analyse van planschade, uitvoerige planologische informatie bevatten omtrent de functiewijziging en de gevolgen daarvan voor de omgeving, alsmede gelet op de overige stukken en het verhandelde ter zitting, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan - los van het plandeel met de bestemming "Horecadoelenden" met de nadere aanwijzing (zt) - zal leiden tot de door appellanten gevreesde aantasting van het woon- en leefklimaat. Appellant sub 1 heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het plan de aanrijdtijden van de hulpdiensten significant toe zullen nemen. Verder betekent het enkele gegeven dat zich in de directe omgeving al meerdere horecagelegenheden bevinden, niet dat het plan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is.
2.9. Voor zover de beroepen betrekking hebben op het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" met de nadere aanwijzing (zt) overweegt de Afdeling echter als volgt. Het onderzoek van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting was gericht op mogelijke planschaderisico's. Uit een oogpunt van onderbouwing van het besluit met betrekking tot het bestreden plandeel schiet het echter te kort. Zo is, zoals is weergegeven in overweging 2.7.5., met betrekking tot het terras uitgegaan van een bezetting van slechts enkele dagen per jaar, zonder dat is onderbouwd of deze aanname realistisch kan worden geacht. Verder is niet in het onderzoek opgenomen wat de maximale bezettingscapaciteit van het terras is. Er is evenmin nader onderzocht of er in de directe omgeving van het perceel voldoende parkeermogelijkheden zijn indien door bezoekers per auto gebruik wordt gemaakt van het terras.
2.10. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" met de nadere aanwijzing (zt), in strijd is met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.11. Voor zover de beroepen de andere plandelen betreffen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
2.12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 1 november 2005, no. 2005REG003060i, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" met de nadere aanwijzing (zt) dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Utrecht aan appellant sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 656,17 (zegge: zeshonderdzesenvijftig euro en 17 cent), waarvan een deel groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan appellant sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderachtendertig euro) voor appellant sub 1 en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellant sub 2 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006