200600974/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nos. 05/432, 05/433 en 05/434 van de rechtbank Almelo van 23 december 2005 in de gedingen tussen:
het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp".
Bij besluiten van 26 september 2003 en 29 oktober 2003 heeft het bestuur van de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) aanvragen van appellante om een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit en wegens kosten en inkomensderving bij ziekte als gevolg van de vuurwerkramp Enschede afgewezen.
Bij besluiten van 14 maart 2005 heeft het bestuur de tegen deze besluiten door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellante ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2006 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar het bestuur, vertegenwoordigd door J.F. Buurmeijer, voorzitter, en mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Volgens artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling functionele invaliditeit) wordt onder getroffene verstaan een nog in leven zijnde natuurlijk persoon die op het moment van de ramp of de onmiddellijke nasleep daarvan in het rampgebied in Enschede aanwezig en/of woonachtig was en als direct gevolg van de ramp letsel heeft opgelopen.
Volgens artikel 1, aanhef en onder d, wordt in deze Regeling onder blijvend letstel verstaan een naar medische normen vast te stellen lichamelijke of psychische kwetsing, aantasting of verwonding van een natuurlijke persoon die naar het oordeel van medische deskundigen van blijvende aard is.
Volgens artikel 1, aanhef en onder e, wordt in deze regeling onder functionele invaliditeit verstaan geheel of gedeeltelijk (functie)verlies van een deel of orgaan van het lichaam of een psychische stoornis of aandoening als gevolg van blijvend letsel.
Volgens artikel 4, eerste lid, heeft een getroffene recht op een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit, indien hij blijvend letsel heeft.
Volgens het tweede lid wordt de mate van functionele invaliditeit van de getroffene door de stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" (hierna: de stichting) vastgesteld op advies van de medisch adviseur, zodra een medische eindtoestand is bereikt, maar uiterlijk op 1 juli 2003.
Volgens de Regeling tegemoetkoming in kosten en inkomensderving bij ziekte vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling kosten) wordt in deze Regeling onder getroffene verstaan een nog in leven zijnde natuurlijk persoon die op het moment van de ramp of de onmiddellijke nasleep daarvan in het rampgebied in Enschede aanwezig en/of woonachtig was en als direct gevolg van de ramp letsel heeft opgelopen.
Volgens artikel 1, aanhef en onder h, wordt in deze Regeling onder bijdrage verstaan de financiële tegemoetkoming in de ondervonden of tot 1 juli 2003 te ondervinden nadelige financiële gevolgen van de ramp.
Volgens artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, ontvangt de getroffene die aannemelijk maakt of aantoont dat hij op medische indicatie kosten heeft gemaakt in verband met verzorging en/of behandeling van zijn letstel voor de kosten gemaakt tot 1 juli 2003 een bijdrage in:
d) medische kosten in verband met behandelingen door medische beroepsbeoefenaren in Nederland, Duitsland of België volgens Nederlandse tarieven zoals bepaald op basis van de Wet Tarieven Gezondheidszorg;
e) medische kosten in verband met behandelingen in zorginstellingen in Nederland, Duitsland of België volgens Nederlandse tarieven zoals bepaald op basis van de Wet Tarieven Gezondheidszorg;
f) reiskosten van de getroffene in verband met bezoek aan de in dit lid onder d en e genoemde medische beroepsbeoefenaren en zorginstellingen;
g) kosten van medische hulpmiddelen.
Volgens artikel 14 kan de stichting in bijzondere gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich, naar haar oordeel, bij toepassing van deze Regeling ten aanzien van een getroffene voordoen.
2.2. Op 31 mei 2002 heeft appellante een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming op grond van de Regeling functionele invaliditeit en de Regeling kosten. Bij besluiten van 10 september 2002 heeft het bestuur aan appellante een tegemoetkoming toegekend van € 7.200,00 wegens een functionele invaliditeit van 5% als gevolg van psychisch letsel en 1% als gevolg van lichamelijk letsel op grond van de Regeling functionele invaliditeit en een forfaitaire tegemoetkoming toegekend van € 500,00 op grond van de Regeling kosten. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden.
Op 22 april 2003 en 19 juni 2003 heeft appellante aanvragen ingediend om tegemoetkoming op grond van voormelde Regelingen. Bij besluiten van 26 september 2003 en 29 oktober 2003 heeft het bestuur de aanvragen, deels onder verwijzing naar het besluit van 10 september 2002, afgewezen. Bij besluiten van 14 maart 2005 heeft het bestuur onder overneming van het advies van de bezwarencommissie van 25 februari 2005 de daartegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar werkelijke letsel en schade niet bij de eerste aanvraag naar voren zijn gebracht, omdat haar pijnklachten door haar aanvankelijke huisarts niet serieus zijn genomen en haar letselschadeadvocaat haar belangen niet goed heeft behartigd. Voorts voert zij aan dat de medisch adviseur bij de beoordeling van de eerste aanvraag zonder nader onderzoek heeft geadviseerd dat sprake is van een functionele invaliditeit van 6%.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1 (AB 2003, 315), kan buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen een eerder besluit. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in beoordelingsvrijheid, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode openstaat.
Hieruit vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit, primair dient te onderzoeken of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. De rechtbank heeft dan ook terecht ambtshalve getoetst of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen appellante aan haar herhaalde aanvragen ten grondslag heeft gelegd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de klachten in haar linkerarm, -schouder en - been weliswaar zijn aan te merken als nieuwe feiten of omstandigheden, maar de conclusie van de medisch adviseur dat sprake is van aspecifieke pijnklachten waarvan geen objectiveerbare oorzaak kan worden aangewezen niet voor onjuist wordt gehouden zodat zij geen grond vormen voor een hernieuwde rechterlijke beoordeling, heeft miskend dat de pijn aan haar linkerarm en -been verband houdt met de vuurwerkramp.
2.4.1. De medisch adviseur van de stichting heeft advies ingewonnen bij een psychiater. De psychiater heeft zijn advies opgesteld op basis van informatie van de huisarts, de behandelend reumatoloog en het revalidatiecentrum "Het Roessingh". De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van aspecifieke pijnklachten in linkerarm en -been waarvoor geen objectiveerbare oorzaak kan worden aangewezen en dat geen relatie kan worden aangetoond met de vuurwerkramp, zodat geen aanvullend percentage functionele invaliditeit als gevolg van lichamelijk letsel dient te worden toegekend. De medisch adviseur heeft deze conclusie overgenomen en als advies aan het bestuur gegeven.
Met de enkele stelling van appellante dat voormelde klachten het direct gevolg zijn van de vuurwerkramp is niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de medisch adviseur onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestuur op dat advies mocht afgaan en dat de lichamelijke klachten geen nieuwe feiten en omstandigheden vormen in vorenbedoelde zin.
2.5. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat zij nieuwe feiten en omstandigheden terzake haar psychische klachten heeft aangevoerd, slaagt niet. Aan de onderhavige aanvragen heeft appellante dezelfde psychische klachten ten grondslag gelegd als aan de aanvraag van 31 mei 2002, terwijl zij op het aanvraagformulier van 19 juni 2003 heeft aangegeven dat deze klachten constant zijn gebleven.
2.6. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte geen tegemoetkoming op grond van de Regeling kosten is verleend in de kosten voor de bromfiets en reiskosten voor bezoek aan een vriendin.
2.6.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten van aanschaf van een bromfiets niet valt onder artikel 4 van de Regeling kosten, omdat geen sprake is van kosten van een medisch hulpmiddel, en de reiskosten voor het bezoeken van een vriendin niet valt onder die bepaling, omdat geen sprake is van reiskosten naar medische beroepsbeoefenaren dan wel zorginstellingen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 14 van de Regeling kosten. Het bestuur heeft met betrekking tot de bromfiets uiteengezet dat niet is gebleken dat appellante niet in staat was gebruik te maken van het openbaar vervoer. Met betrekking tot de reiskosten heeft het bestuur aangegeven dat niet is aangetoond dat die kosten noodzakelijk waren in verband met letsel dat is veroorzaakt door de vuurwerkramp. Het in beroep door appellante overgelegde medisch rapport van de verzekeringsarts doet aan dit oordeel niet af. Uit dat rapport blijkt niet dat het betrekking heeft op de medische toestand van appellante op uiterlijk 1 juli 2003.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Rheenen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006