ECLI:NL:RVS:2006:AY7180

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601436/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • M. Oosting
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhavingsmaatregelen tegen horecagelegenheid Partycentrum Amicitia te Reeuwijk

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk, dat op 21 december 2004 is genomen naar aanleiding van een verzoek van appellanten sub 1 om handhaving van geluidgrenswaarden voor de horecagelegenheid "Partycentrum Amicitia". De appellanten stelden dat de inrichting zich niet aan de gestelde geluidgrenswaarden hield, zoals vastgelegd in een eerdere eis van 25 september 2001. Echter, dit besluit werd op 11 januari 2006 herroepen, waarbij een last onder dwangsom werd opgelegd wegens overtreding van de voorschriften van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Tegen dit besluit hebben de appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 15 augustus 2006, waar de appellanten en hun advocaten aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de nadere eis van 25 september 2001 was ingetrokken en dat de geluidgrenswaarden die daarop volgden niet meer van toepassing waren. De appellanten sub 1 konden geen belang aanvoeren bij hun beroep, omdat de bedrijfswoning aan de [locatie] nog niet gerealiseerd was en daarom niet onder de relevante regelgeving viel. Appellant sub 2 had ook geen grond voor zijn beroep, omdat de geluidgrenswaarden niet van toepassing waren op de bedrijfswoning. Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006.

Uitspraak

200601436/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], te [plaats],
2.    [appellant sub 2], handelend onder de naam "Partycentrum Amicitia", te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder beslist op het verzoek van appellanten sub 1 van 11 oktober 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de horecagelegenheid "Partycentrum Amicitia" op de percelen Dorpsweg 30 en 32 te Reeuwijk (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 11 januari 2006, kenmerk OIO/tC/135 05/28, verzonden op dezelfde dag, voor zover hier van belang, heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en na heroverweging besloten om het besluit van 21 december 2004 te herroepen en daarvoor in de plaats een last onder dwangsom op te leggen wegens de overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2006, en appellant sub 2 bij brief van 21 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 21 maart 2006. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 29 maart 2006.
Bij brief van 3 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar appellanten sub 1 in persoon en bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te 's-Hertogenbosch, appellante sub 2 in persoon en bijgestaan door mr. J.A.C. Donkersloot, advocaat te Woerden, en verweerder, vertegenwoordigd door E.S. ten Cate, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten sub 1 beogen met hun beroep dat handhavend wordt opgetreden terzake van de overschrijding door de inrichting van de bij nadere eis van 25 september 2001 gestelde geluidgrenswaarden die, naar de opvatting van appellanten sub 1, gelden ter plaatse van de nog te bouwen bedrijfswoning aan de [locatie]. Dit doel kan daarmee niet worden bereikt. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. De nadere eis van 25 september 2001 is ingetrokken bij besluit van 11 januari 2006, kenmerk OIO/tC/135 05/28, dat in zoverre moet worden gezien als een nieuw primair besluit. Als gevolg van deze intrekking zijn op de inrichting niet de in de nadere eis, maar de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden van toepassing. Of de intrekking van de nadere eis rechtmatig is, staat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling. Ter plaatse van de bedrijfswoning aan de [locatie] gelden verder geen geluidgrenswaarden. Anders dan appellanten sub 1 hebben aangevoerd, kan de bedrijfswoning [locatie] niet worden aangemerkt als woning als bedoeld in artikel 1, aanhef onder h, van het Besluit, omdat de desbetreffende woning feitelijk nog niet is gerealiseerd en in voornoemd artikel worden uitgezonderd een dienst- of bedrijfswoning of een woning die deel uitmaakt van een inrichting. Voor het oordeel dat appellanten sub 1 niettemin belang hebben bij de beoordeling van hun beroep, bestaat geen grond.
2.2.    Appellant sub 2 beoogt met zijn beroep dat niet handhavend wordt opgetreden terzake van de overschrijding van de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden ter plaatse van de bedrijfswoning aan de [locatie]. Dit doel kan daarmee niet worden bereikt. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Weliswaar heeft verweerder thans besloten tot handhavend optreden terzake van de overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit, maar de in dit voorschrift gestelde geluidgrenswaarden gelden niet ter plaatse van de bedrijfswoning aan de [locatie], zodat verweerder in zoverre niet bevoegd is tot handhaving van dit voorschrift. Voor het oordeel dat appellant sub 2 niettemin belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, bestaat geen grond.
2.3.    De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Jansen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006
399.