200604564/2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Oosterhout,
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout,
verweerder.
Bij besluit van 22 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundveehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 mei 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemchtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A. Lemaire-Lap, mr. M.C. Vervoort en ir. A.W.K.G. Sjauw-Koen-Fa, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. A.M.L. Josten.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 160 melkkoeien en 76 stuks jongvee. Ten behoeve van de inrichting is eerder bij besluit van 29 december 1992 een revisievergunning verleend voor het houden van 120 melkkoeien en 116 stuks jongvee.
2.3. Verzoeker heeft als bezwaren van formele aard aangevoerd dat de procedure onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe voert hij aan dat de datum van de aanvraag onduidelijk is en dat na de ontwerpbeschikking de aanvraag is aangevuld met een akoestisch onderzoek dat op een aantal punten afwijkt van de aanvraag. Voorts voert verzoeker bezwaren aan ten aanzien van het in mandaat door de manager van de afdeling Bouwen, Wonen en Ondernemen nemen van het bestreden besluit.
De Voorzitter ziet in hetgeen verzoeker met betrekking tot deze punten heeft aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Verzoeker betoogt onaanvaardbare stankhinder te ondervinden als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Hij voert hiertoe onder meer aan dat door de bij het bestreden besluit verleende vergunning de stankhinder zal toenemen nu sprake is van een overbelaste situatie, er naar verhouding meer melkkoeien zullen worden gehouden en de ammoniakemissie toeneemt. Voorts betoogt verzoeker onder meer dat verweerder het pand aan de [locatie] ten onrechte niet als stank- en ook geluidgevoelig object heeft aangemerkt. Volgens hem dient dit pand als bedrijfswoning en niet als bedrijfspand te worden aangemerkt.
2.4.1. Verweerder heeft bij de beoordeling van de stankhinder de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 (hierna: de Richtlijn) gehanteerd. Bij de bepaling van de omgevingscategorieën heeft hij de brochure Veehouderij en Hinderwet gehanteerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunning kan worden verleend, aangezien ten opzichte van de bestaande situatie het totaal aantal vergunde dieren - welke volgens hem van dezelfde soort, namelijk rundvee, zijn - gelijk blijft en de afstand tussen het emissiepunt en het dichtstbijgelegen stankgevoelige object toeneemt, waardoor de stankhinder niet zal toenemen. De toename van de ammoniakemissie maakt dit volgens hem niet anders. Wat betreft de aspecten stank en geluid is volgens verweerder ten aanzien van het pand aan de [locatie] sprake van een verbetering van de situatie ter plaatse ten opzichte van de vergunde situatie, zodat deze aspecten in zoverre hoe dan ook niet aan vergunningverlening in de weg staan.
2.4.2. Nu in de Richtlijn voor melkkoeien en jongvee geen omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden zijn opgenomen, is voor de omvang van de bestaande rechten het aantal vergunde dieren van die soort dat ingevolge de onderliggende vergunning mocht worden gehouden, bepalend. De Voorzitter overweegt dat de vraag of, zoals verweerder stelt, vergunningverlening uit een oogpunt van stankhinder in dit geval mogelijk is met een beroep op bestaande rechten nu het aantal melkkoeien ten opzichte van de bestaande situatie toeneemt, nader onderzoek vergt. Dit geldt eveneens voor de vraag of het pand aan de [locatie] bescherming behoeft in het kader van geluidhinder. Blijkens het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport wordt ten aanzien van dit pand niet aan de gestelde geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode voldaan. De Voorzitter ziet, gelet op de betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 22 mei 2006, kenmerk nr. 06.01;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 179,57 (zegge: honderdnegenenzeventig euro en zevenenvijftig cent); het dient door de gemeente Oosterhout aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Oosterhout aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdéénenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006.