ECLI:NL:RVS:2006:AY7553

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604708/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake nadere eisen voor horeca-inrichting in Ruinen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Wolden, waarbij nadere eisen zijn gesteld aan de horeca-inrichting 'Café Brinkzicht B.V.' op het perceel Brink 47 te Ruinen. Dit besluit, dat op 16 mei 2006 is genomen, is op 1 juni 2006 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 24 juni 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek op 18 augustus 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De procedure is gevolgd volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster heeft geen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerpbesluit, wat haar in dit geval niet kan worden verweten, maar voor andere punten is dit wel het geval.

Verzoekster betoogt dat de opgelegde sluitingstijden voor de inrichting onterecht zijn, omdat er geen wettelijke basis voor zou zijn en dat deze niet noodzakelijk zijn om geluidshinder te voorkomen. De Voorzitter heeft echter vastgesteld dat de voorschriften in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer een wettelijke grondslag bieden voor het opleggen van sluitingstijden. De Voorzitter concludeert dat de sluitingstijden noodzakelijk zijn om te voldoen aan de geldende geluidnormen en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604708/2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Café Brinkzicht B.V.", gevestigd te Ruinen, gemeente De Wolden,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van De Wolden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder nadere eisen, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), gesteld met betrekking tot de door verzoekster gedreven inrichting op het perceel Brink 47 te Ruinen. Dit besluit is op 1 juni 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] en bijgestaan door J. Hooijer, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. K.F. de Ruijter-Thijssen en ir. K. Mensinga, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure.
2.3.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.4.    Uit de stukken blijkt dat verzoekster geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Voor zover het de grond inzake de sluitingstijden betreft, kan dit haar redelijkerwijs niet worden verweten, nu het definitieve besluit op dit punt is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit. Voor zover het de grond inzake de verplichting tot het houden van toezicht betreft, is van een zodanige wijziging geen sprake. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoekster redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. De Voorzitter gaat er derhalve van uit dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.5.    Verzoekster betoogt dat bij de nadere eisen ten onrechte voor de inrichting sluitingstijden zijn vastgesteld. Volgens verzoekster ontbreekt hiervoor een wettelijke basis en is het opleggen van sluitingstijden niet noodzakelijk voor het voorkomen van onaanvaardbare geluidhinder.
2.5.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge voorschrift 1.1.7 van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, worden in gevallen waarin op de inrichting voorschrift 2.2 van bijlage 1 van het Besluit horecabedrijven milieubeheer van toepassing was - hetgeen hier het geval is - de waarden van het equivalente geluidniveau in voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd. Deze waarden zijn in voorschrift 1.1 van de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eisen vastgelegd.
Ingevolge voorschrift 3.4.2 van de bijlage behorende bij het Besluit, treft degene die de inrichting drijft zodanige maatregelen en voorzieningen dat hinder, veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers, wordt voorkomen dan wel, voor zover dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge voorschrift 3.4.3, aanhef en onder 4, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, kunnen de in voorschrift 3.4.2 bedoelde voorzieningen en maatregelen betrekking hebben op de periode van openstelling van de inrichting.
Ingevolge voorschrift 4.1.4, aanhef en onder b, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag, teneinde te bereiken dat aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.7 of 3.4.2 wordt voldaan, een nadere eis stellen ten aanzien van de periode van openstelling van de gehele inrichting.
Ingevolge voorschrift 4.1 van de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eisen mag in het café door de week tot 01.00 uur en in het weekend tot 02.00 uur muziek ten gehore worden gebracht. Deze tijdstippen gelden als sluitingstijd.
Ingevolge voorschrift 4.2 van de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eisen mag in de zaal tot 01.00 uur muziek ten gehore worden gebracht. Dit tijdstip geldt als sluitingstijd.
2.5.2.    De Voorzitter stelt vast dat voorschrift 4.1.4, aanhef en onder b, bezien in samenhang met de voorschriften 1.1.1, 1.1.7, 3.4.2 en 3.4.3, van de bijlage behorende bij het Besluit, verweerder een wettelijke grondslag biedt voor het bij nadere eis opleggen van sluitingstijden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts aannemelijk dat de in de voorschriften 4.1 en 4.2 van de nadere eisen vastgestelde sluitingstijden noodzakelijk zijn om overtreding van de voor de inrichting geldende geluidnormen te voorkomen. Verweerder kon deze sluitingstijden derhalve in redelijkheid opleggen.
2.6.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2006
373-462.