ECLI:NL:RVS:2006:AY7562

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605455/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake geluidshinder door basisschool

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners nabij de Christelijke basisschool De Stelberg in Rotterdam, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander. Dit besluit, genomen op 13 januari 2006, weigerde de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot geluidshinder veroorzaakt door spelende kinderen op het schoolplein. Verzoekers stelden dat het stemgeluid van de kinderen de geldende geluidgrenswaarden overschreed, zoals vastgesteld in het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer. Ze voerden aan dat het schoolplein als binnenterrein moest worden aangemerkt, waardoor het stemgeluid meegeteld diende te worden bij de geluidbelasting.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 21 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting waren verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en verweerder was vertegenwoordigd door ambtenaren van de DCMR Milieudienst Rijnmond en de deelgemeente. De Voorzitter oordeelde dat het schoolplein niet als binnenterrein kon worden aangemerkt, omdat het plein aan de voorzijde aan een openbare weg grenst en niet omsloten is door bebouwing. Hierdoor bleef het stemgeluid van de kinderen buiten beschouwing bij de beoordeling van de geluidbelasting.

De Voorzitter concludeerde dat de geluidnormen niet werden overschreden en dat verweerder terecht geen handhavingsmaatregelen had getroffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006.

Uitspraak

200605455/2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder een verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van Christelijke basisschool De Stelberg gelegen aan de Jacques Dutilhweg 401 te Rotterdam afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2006, verzonden op 12 juli 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 augustus 2006, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. J. Breeuwer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. in ’t Veld, ambtenaar van de DCMR Milieudienst Rijnmond, en mr. E.J. Boddé, ambtenaar van de deelgemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    In het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2006 hebben verzoekers verweerder tevens verzocht nadere eisen te stellen op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit). Verweerder heeft nog niet op dit verzoek beslist. Ter zitting hebben verzoekers te kennen gegeven dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening niet mede betrekking heeft op het verzoek om het stellen van nadere eisen.
2.3.    Verzoekers hebben om handhaving verzocht, omdat zij geluidhinder ondervinden vanwege het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein. Volgens een in opdracht van verzoekers uitgevoerd akoestisch onderzoek, waarbij met dat stemgeluid rekening is gehouden, worden de op grond van het Besluit geldende grenswaarden voor het equivalente geluidniveau en het piekgeluidniveau ter plaatse van de woningen van verzoekers in de dagperiode met 7 dB(A) respectievelijk 13 dB(A) overschreden.
Verzoekers betogen dat het stemgeluid van kinderen op het schoolplein dient te worden meegeteld bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege de inrichting, omdat het schoolplein kan worden aangemerkt als een binnenterrein als bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit. In dit verband voeren zij aan dat het omgevingsgeluid in dit geval geen maskerende werking heeft en dat het schoolplein langdurig, dat wil zeggen gedurende de gehele schooldag, wordt gebruikt.
2.3.1.    Volgens verweerder dient het stemgeluid van kinderen op het schoolplein bij de toepassing van het Besluit buiten beschouwing te blijven, omdat het schoolplein niet kan worden aangemerkt als binnenterrein. Derhalve is geen sprake van een overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden.
2.3.2.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit gelden de voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij het Besluit voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.
Voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit bevat grenswaarden voor de geluidbelasting vanwege de inrichting. In de dagperiode geldt een grenswaarde van 50 dB(A) voor het equivalente geluidniveau en een grenswaarde van 70 dB(A) voor het piekgeluidniveau op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen.
In voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit is bepaald dat bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting buiten beschouwing blijft, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.3.3.    Niet in geschil is dat voorschrift 1.1.1 niet wordt overtreden indien het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein buiten beschouwing wordt gelaten bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege de inrichting. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of het schoolplein in dit geval als binnenterrein in de zin van voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit dient te worden aangemerkt.
2.3.4.    Blijkens de Nota van Toelichting op voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit wordt met buitenterrein bedoeld een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld een tuin of schoolplein. Verder is in deze Nota van Toelichting, voor zover hier van belang, het volgende gesteld: "Rigide toepassing van de geluidnormen zou het in veel gevallen onmogelijk maken een buitenterrein in gebruik te hebben. De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein geldt feitelijk uitsluitend voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast. De beoordeling van dergelijke situaties dient overeenkomstig voorschrift 1.1.1 te geschieden."
2.3.5.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Voorzitter uit van de volgende feitelijke situatie.
Het schoolplein grenst aan de voorzijde aan een smalle sloot, met direct daarachter de Jacques Dutilhweg. Aan de achterzijde grenst het plein aan een aantal achtertuinen, waaronder die van verzoekers. Het schoolplein wordt door een open hekwerk van de achterliggende tuinen gescheiden. De school bestaat uit twee gebouwen, die aan de linker- en rechterzijde van het schoolplein staan.
Nu het schoolplein aan de voorzijde aan de openbare weg is gelegen, dient dit terrein - mede gelet op de Nota van Toelichting bij het Besluit - reeds hierom te worden aangemerkt als buitenterrein. Ook overigens is het schoolplein naar het oordeel van de Voorzitter niet omsloten door bebouwing, aangezien de woningen aan de achterzijde zich blijkens de stukken op een afstand van ten minste 20 meter van het schoolplein bevinden.
Dat het schoolplein gedurende de hele dag wordt gebruikt, kan aan het voorgaande niet afdoen. Noch in de tekst van voorschrift 1.1.2, noch in de Nota van Toelichting bij het Besluit vindt de Voorzitter steun voor de opvatting van verzoekers dat een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting bij langdurig gebruik dient te worden aangemerkt als binnenterrein.
Gelet op het voorgaande dient het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege de inrichting buiten beschouwing te blijven. Daarom moet worden geconcludeerd dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit opgenomen geluidnormen niet zijn overschreden. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen.
2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Heijerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006
255-483.