200601188/1.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Maasdriel,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1366 van de rechtbank Arnhem van 28 december 2005 in het geding tussen:
1. de vereniging "Ons Heerewaarden", gevestigd te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
2. [verzoeker rechtbank sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdriel
Op 30 september 2004 heeft appellant (hierna: de raad), voor zover thans van belang, ten aanzien van de locaties voor de brandweerposten in de gemeente Maasdriel besloten tot de vorming van twee posten, te weten Maasdriel-West (de huidige locatie voor Ammerzoden/Hedel) en een nieuw te vormen post Maasdriel-Oost nabij de rotonde Alem, door samenvoeging van de bestaande posten Heerewaarden, Rossum en Kerkdriel.
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft de raad, voor zover thans van belang, het daartegen door de Actiegroep Brandalarm (hierna: de actiegroep) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2005, verzonden op 9 januari 2006, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vereniging "Ons Heerewaarden" (hierna: de vereniging), als rechtsopvolgster van de actiegroep, ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voor zover de actiegroep
niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar en bepaald dat de raad met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op dat bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de raad het bezwaar van de vereniging ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 24 mei 2006, heeft de vereniging hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank aan de Afdeling gezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de vereniging en van de raad. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, werkzaam bij de gemeente, en de vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, werkzaam bij Hartman Consultancy, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Brandweerwet 1985, zoals dit artikel luidde tot 8 maart 2006, regelt de gemeenteraad de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer bij verordening.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, van dit artikel hebben burgemeester en wethouders de zorg voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.
2.2. Op 4 januari 1999 is door de raad vastgesteld de Verordening brandveiligheid en hulpverlening (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Verordening bepalen burgemeester en wethouders de plaats waar en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de brandweer worden ondergebracht.
2.3. De raad betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beslissing van 30 september 2004 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.3.1. Dit betoog slaagt. Anders dan de rechtbank, leest de Afdeling in de beslissing van de raad van 30 september 2004 slechts een - niet op rechtsgevolg gerichte - politieke standpuntbepaling. De Afdeling volgt de raad in zijn betoog dat hij zich ervan bewust is geweest dat zijn beslissing van 30 september 2004 niet strekt tot vaststelling van een verordening als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Brandweerwet 1985, dat de bevoegdheid tot toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders en dat hij met voormelde beslissing niet heeft beoogd een van beide bevoegdheden aan te wenden, noch enig ander rechtsgevolg in het leven te roepen.
Nu de beslissing van 30 september 2004 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, heeft de raad de actiegroep terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en ter voorkoming van nadere procedures, overweegt de Afdeling ten overvloede dat ook indien het college van burgemeester en wethouders, met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Verordening, de onderhavige beslissing zou hebben genomen, geen sprake zou zijn geweest van een besluit in voormelde zin, derhalve van een beslissing gericht op extern rechtsgevolg.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Gelet hierop, is de grond om opnieuw op het bezwaar te beslissen komen te vervallen. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 20 april 2006 is derhalve gegrond en dit besluit moet worden vernietigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2005, AWB 05/1366;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. verklaart het beroep tegen besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 20 april 2006 gegrond;
IV. vernietigt dit besluit.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006