ECLI:NL:RVS:2006:AY8070

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605567/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning lozen bedrijfsafvalwater

Op 19 mei 2006 verleende verweerder, het dagelijks bestuur van waterschap 'Waterschap Noorderzijlvest', een vergunning aan vergunninghoudster voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlaktewater vanuit haar inrichting op een specifiek perceel. Verzoeker, die zich zorgen maakte over de mogelijke vervuiling van het oppervlaktewater, heeft op 27 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 30 augustus 2006 behandeld.

Tijdens de zitting zijn zowel verzoeker als verweerder vertegenwoordigd door hun advocaten en ambtenaren. Verzoeker betoogde dat de vergunning zou leiden tot ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater. Verweerder daarentegen stelde dat de vergunning voldoende lozingsvoorschriften en maatregelen bevatte om verontreiniging te voorkomen, en dat alle wettelijke bepalingen en richtlijnen in acht waren genomen.

De Voorzitter overwoog dat er geen bewijs was dat de vergunning onvoldoende maatregelen ter voorkoming van verontreiniging bevatte. Het verzoek van verzoeker werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 september 2006, waarbij de Voorzitter, mr. K. Brink, en ambtenaar van Staat, drs. G.K. Klap, aanwezig waren.

Uitspraak

200605567/2.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap "Waterschap Noorderzijlvest",
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlakte water vanuit haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Baron-van der Leest en ing. Chr. Lèfas, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. ing. G.J.R. Georg en drs. A.J. de Boer en het college van gedeputeerde staten van Groningen, vertegenwoordigd door M.J. Hopma en ing. W.J.W. Snippe, ambtenaren van de provincie, als partij gehoord .
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert aan te vrezen voor ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater.
2.2.1.    Verweerder voert aan dat in de vergunning afdoende lozingsvoorschriften en maatregelen zijn opgenomen om de verontreiniging van het oppervlakte water te voorkomen. Hij stelt dat hierbij alle geldende wettelijke bepalingen en richtlijnen in acht zijn genomen en dat er een adequate belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.2.2.    De Voorzitter overweegt dat noch uit hetgeen verzoeker heeft aangevoerd noch anderszins gebleken is dat in het bestreden besluit onvoldoende maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlakte water zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Voorzitter is niet gebleken dat er valt te vrezen voor ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater. Het verzoek treft geen doel.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
315.