ECLI:NL:RVS:2006:AY8092

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604655/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunningen aan de Trichterweg te Cadier en Keer

Op 30 september 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Margraten vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van drie woningen aan de Trichterweg te Cadier en Keer. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond op 16 februari 2005. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Maastricht, die op 12 mei 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekers stelden hoger beroep in bij de Raad van State en vroegen de Voorzitter om een voorlopige voorziening. De behandeling vond plaats op 25 augustus 2006, waarbij de gemachtigde van verzoekers, mr. L.M.A. Schrieder, en de vertegenwoordiger van het college, mr. G.G.J. Bastiaans-Dupont, aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De Voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook al is er een rechtsmiddel aangewend. De Voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De bouwplannen zijn gesitueerd binnen de bebouwingscontour van het streekplan en zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, zoals blijkt uit een rapport van Arcadis.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 september 2006.

Uitspraak

200604655/2.
Datum uitspraak: 7 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend en gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/644 van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2006 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Margraten.
1.    Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 30 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van telkens één woning aan de Trichterweg te Cadier en Keer.
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft het college de daartegen door verzoekers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2006.
Bij brief van 8 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2006, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. Bastiaans-Dupont, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [partijen].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden.
2.3.    Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstellingen en bouwvergunningen niet mochten worden verleend. Daarbij wordt met name in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de bouwplannen zijn gesitueerd binnen de in de "Partiële Streekplanherziening Openruimte- en bufferzone beleid Zuid-Limburg" opgenomen bebouwingscontour. Voorts ziet de Voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat de bouwplannen niet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, gelet op het door Arcadis opgestelde rapport van 8 januari 2003, waarbij op de diverse aspecten van de bouwplannen uitvoerig is ingegaan.
2.4.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2006
444.