200603504/2.
Datum uitspraak: 8 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Smallingerland het bestemmingsplan "Drachtstervaart" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 februari 2002, kenmerk 476717, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 13 februari 2002 bij uitspraak van 14 november 2002, no. 200201188/5, vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 februari 2003, kenmerk 513631, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 18 februari 2003 bij uitspraak van 19 mei 2004, no.
200301731/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 april 2006, kenmerk 639427, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2006.
Bij brief van 22 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A.H. van Dijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Smallingerland, vertegenwoordigd door E.G. Gommers, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Verblijfsgebied" en "Watergebied" die voorzien in de herinrichting van gronden ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] waar verzoeker zijn bedrijf voert, en verzoekt schorsing van het bestreden besluit in zoverre. Verzoeker stelt daartoe dat het plan een zeer ernstige beperking van zijn bedrijfsvoering inhoudt, omdat zijn perceel na verwezenlijking van het plan onvoldoende bereikbaar is voor bussen. Verzoeker stelt daarbij dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op verschillende onderzoeken, waaruit volgens verzoeker blijkt dat de verwezenlijking van het plan in de weg staat aan de bereikbaarheid van zijn perceel.
Verzoeker beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien goedkeuring aan de plandelen te onthouden en heeft deze goedgekeurd.
2.5. Na de bekendmaking van het goedkeuringsbesluit aan de gemeenteraad hebben verweerder en de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat de publicatie en terinzagelegging van dit besluit dienen te worden aangehouden. De reden hiervoor is volgens verweerder en de gemeenteraad gelegen in de omstandigheid dat de door verzoeker ingebrachte onderzoeksrapporten met betrekking tot de gevolgen van het plan voor de bereikbaarheid van zijn perceel ten onrechte niet bij het nemen van het bestreden besluit zijn betrokken.
Ter zitting hebben verweerder en de gemeenteraad verklaard dat thans nieuw onderzoek wordt verricht naar aanleiding van de door verzoeker ingebrachte onderzoeksrapporten. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt het bestreden besluit met een aanvullende motivering ter inzage gelegd.
De Voorzitter overweegt dat het besluit van 18 april 2006 overeenkomstig artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt aan de gemeenteraad. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 16 april 2004,
200200438/1betekent de omstandigheid dat het gemeentebestuur aan het besluit geen algemene bekendheid heeft gegeven door middel van publicatie en terinzagelegging, slechts dat derden niet in kennis zijn gesteld van het goedkeuringsbesluit. Deze omstandigheid is niet van invloed op de inwerkingtreding van het goedkeuringsbesluit.
De Voorzitter merkt voorts op dat een eventueel nader gemotiveerd bestreden besluit wordt aangemerkt als tweede goedkeuringsbesluit, waarmee het eerste goedkeuringsbesluit wordt ingetrokken. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit omtrent goedkeuring niet worden ingetrokken. Gelet hierop verwacht de Voorzitter stellig dat een eventueel tweede goedkeuringsbesluit door de Afdeling zal worden vernietigd wegens strijd met het recht.
Ter zitting is door verweerder en de gemeenteraad voorts gesteld dat, indien het verrichte onderzoek geen aanleiding tot nadere motivering geeft, het bestreden besluit alsnog zal worden gepubliceerd en ter inzage gelegd. Over het bestreden besluit merkt de Voorzitter op dat de omstandigheid dat verweerder en de gemeenteraad ter zitting hebben gesteld nader onderzoek nodig te achten, twijfel doet rijzen over de vraag of het besluit is voorbereid met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Gelet op het voorgaande en nu voorts niet is gebleken van een zwaarwegend belang dat aan schorsing van de plandelen in de weg staat, acht de Voorzitter termen aanwezig het bestreden besluit in zoverre bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek in te willigen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 april 2006, 639427, voor zover het de plandelen met de bestemmingen "Verblijfsgebied" en "Watergebied" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] betreft;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 743,47 (zegge: zevenhonderddrieenveertig euro en zevenenveertig cent); het dient door de provincie Fryslân aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006