ECLI:NL:RVS:2006:AY8496

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600164/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het peilbesluit voor de Boezemringvaart door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 september 2006 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellante tegen de goedkeuring van een peilbesluit door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het peilbesluit, vastgesteld door de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland op 30 juni 2004, betreft de waterhuishouding in de Boezemringvaart. De appellante betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de goedkeuring van het peilbesluit niet in strijd met het recht was genomen. Ze voerde aan dat de verenigde vergadering al sinds 1977 niet het peil zoals vermeld in het vorige peilbesluit handhaafde en dat het college goedkeuring had moeten onthouden wegens strijd met het algemeen belang.

De Raad van State overwoog dat de goedkeuring van het peilbesluit door het college was gebaseerd op het feit dat het peilbesluit het in de praktijk gehanteerde peil formaliseert. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen grond was voor het oordeel dat de goedkeuring in strijd met het recht of het algemeen belang was genomen. De enkele omstandigheid dat appellante nadeel kan ondervinden van het peilbesluit, was onvoldoende om de goedkeuring te weigeren. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de goedkeuring van peilbesluiten in het kader van de waterhuishouding en de rol van de bestuursrechter in het toetsen van dergelijke besluiten aan de wet- en regelgeving. De beslissing van de Raad van State is een bevestiging van de bevoegdheid van het college om goedkeuring te verlenen aan peilbesluiten, mits deze in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving en het algemeen belang.

Uitspraak

200600164/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4966 van de rechtbank
's-Gravenhage van 25 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2004 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland (hierna: de verenigde vergadering) het peilbesluit voor de Boezemringvaart vastgesteld.
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) dit peilbesluit goedgekeurd.
Bij uitspraak van 25 november 2005, verzonden op 2 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen het goedkeuringsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 februari 2006 hebben dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard - de rechtsopvolger van het hoogheemraadschap van Schieland - die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 6 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. G. van der Wende, advocaat te Capelle aan den IJssel, en het college, vertegenwoordigd door L. de Vrueh en ing. K.G. Redder, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is de verenigde vergadering, vertegenwoordigd door mr. G.A. Stoop en
ir. M. Loos, ambtenaren van het Hoogheemraadschap, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: de Wwh), voor zover hier van belang, is een kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet, voor zover hier van belang, in samenhang met artikel 5.1., eerste lid, van het Reglement voor het Hoogheemraadschap van Schieland, zijn peilbesluiten als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wwh, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.
Ingevolge artikel 149 van de Waterschapswet kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.2.    Het peilbesluit vervangt twee in 1976 respectievelijk in 1980 vastgestelde peilbesluiten. In deze besluiten was het na te streven peil voor het desbetreffende gebied vastgesteld op NAP -2.00 meter, welk peil in de praktijk echter gedurende tientallen jaren lager - op NAP -2.15 meter -  is gehandhaafd. De reden hiervoor is geweest dat de boezemkaden niet op de vereiste hoogte konden worden gebracht om het peil tot NAP -2.00 meter te verhogen.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de goedkeuring van het peilbesluit van 30 juni 2004 niet in strijd met het recht is genomen. Daartoe voert appellante aan dat de verenigde vereniging al sinds 1977 niet het peil zoals vermeld in het vorige peilbesluit handhaaft en door dit thans te formaliseren onrechtmatig heeft gehandeld. Voorts betoogt appellante dat het college goedkeuring aan het peilbesluit had moeten onthouden wegens strijd met het algemeen belang.
2.4.    Aan de goedkeuring van het peilbesluit heeft het college ten grondslag gelegd, dat het peilbesluit ertoe strekt het in de praktijk gehanteerde peil te formaliseren, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat, gelet op de functies van de ringvaart en de aanwezige belangen, handhaving van het sinds jaren gehanteerde praktijkpeil resulteert in een gewenste waterhuishouding. In het betoog van appellante is, zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd, geen grond te vinden voor het oordeel dat de goedkeuring van het peilbesluit in strijd met het recht of het algemeen belang is genomen. De enkele omstandigheid dat appellante ten gevolge van het peilbesluit nadeel kan ondervinden, brengt niet met zich dat het college goedkeuring aan het peilbesluit had moeten onthouden. Dat het peilbesluit hetzelfde na te streven peil inhoudt als het in het verleden gehandhaafde peil, maakt dit niet anders.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
85-515.