200510394/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft verweerder de verzoeken van appellanten van 15 juli 2004 en 3 maart 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de inrichting voor houtverduurzaming op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2005, verzonden op 4 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 december 2005, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2006.
Het beroep is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 30 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. I.J. Verbaan, en verweerder, vertegenwoordigd door N. Hamzaoui en R. van 't Veer, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Zij heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening benoemd tot deskundige teneinde nader onderzoek te verrichten.
Voornoemde Stichting heeft een deskundigenrapport uitgebracht, gedateerd 31 juli 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing op bezwaar niet de gronden heeft betrokken die naar voren zijn gebracht in het door hen overgelegde aanvullend bezwaarschrift van 18 juli 2005.
Verweerder heeft ter motivering van de bestreden beslissing op bezwaar onder meer verwezen naar het met het oog daarop uitgebrachte advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Bergeijk. In dit advies worden de gronden behandeld die door appellanten naar voren zijn gebracht in het door hen overgelegde aanvullende bezwaarschrift van 18 juli 2005. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.2. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat hun verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten onrechte zijn afgewezen. Daartoe hebben zij betoogd dat de voorschriften 8.1 en 8.18a van de voor de inrichting bij besluit 17 juli 1991 verleende vergunning krachtens de Hinderwet, zoals die zijn gewijzigd bij besluit van 4 april 1995, worden overtreden.
2.2.1. Ingevolge voorschrift 8.1 mag voor het impregneren van hout uitsluitend een mengsel van in water opgeloste zouten worden gebruikt.
Ingevolge voorschrift 8.18a, voor zover hier van belang, moet in de inrichting een register aanwezig zijn waarin nauwkeurig van elke charge geïmpregneerd hout is geregistreerd onder welke omstandigheden het impregneerproces heeft plaatsgevonden, wat de tijdsduur is geweest en dat een nabehandeling heeft plaatsgevonden.
2.2.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt de inrichting jaarlijks gecontroleerd. Bij de laatstelijk uitgevoerde controle is vastgesteld dat voor het impregneren van hout uitsluitend het middel Permawood A wordt gebruikt. De werkzame bestanddelen van dit middel zijn koper(II)oxide en didecyldimethylammoniumchloride. Voordat Permawood A kan worden gebruikt als houtverduurzamingsmiddel wordt het verdund met water. Uit het uitgebrachte deskundigenrapport volgt dat deze zogeheten gebruiksoplossing, voor wat betreft de werkzame bestanddelen, is te beschouwen als een mengsel van in water opgeloste zouten als bedoeld in voorschrift 8.1. Bij de laatstelijk uitgevoerde controle is verder geconstateerd dat in de inrichting een register aanwezig is dat de gegevens bevat als bedoeld in voorschrift 8.18a.
Gezien het vorenstaande zijn de voorschriften 8.1 en 8.18a niet overtreden, zodat verweerder niet bevoegd was om terzake van deze voorschriften handhavend op te treden. Verweerder heeft de verzoeken van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen dan ook op goede gronden afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Jansen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006