ECLI:NL:RVS:2006:AY8518

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510507/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning voor woningen in Dordrecht

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning die op 9 december 1997 was verleend aan Bouw Partners Ontwikkelings- en Bouwmaatschappij B.V. voor het oprichten van acht woningen in Dordrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht heeft op 10 november 2004 besloten om deze bouwvergunning in te trekken. Appellant, die in beroep ging tegen dit besluit, stelde dat de bouwvergunning was verleend op basis van onjuiste of onvolledige informatie. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, waarna de rechtbank Dordrecht op 9 december 2005 de uitspraak van het college bevestigde. Appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 17 augustus 2006 behandeld. Appellant voerde aan dat de aanvraag voor de bouwvergunning was ingetrokken en dat de nieuwe aanvraag niet gepubliceerd was, wat hij als misleidend beschouwde. Hij stelde ook dat er in afwijking van de verleende vergunning was gebouwd. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond zag voor het oordeel dat de vergunning op basis van onjuiste of onvolledige opgave was verleend. De gestelde gebreken betroffen meer de procedure dan de inhoud van de aanvraag.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had afgezien van de intrekking van de bouwvergunning. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 september 2006.

Uitspraak

200510507/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1200 van de rechtbank Dordrecht van 9 december 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) geweigerd de op 9 december 1997 aan Bouw Partners Ontwikkelings- en Bouwmaatschappij B.V. verleende bouwvergunning voor het oprichten van acht woningen, waarvan vier met inpandige garage en vier met inpandige berging, op de percelen Koningin Wilhelminastraat 42 t/m 48 en Adriaan van Bleijenburgstraat 53 t/m 59 te Dordrecht (hierna: de bouwvergunning) in te trekken.
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door E.M. Pronk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend.
2.1.1.    Appellant is van mening dat de bouwvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Hij wijst erop dat de ingediende aanvraag destijds is ingetrokken en vervolgens is gebruikt voor een nieuwe aanvraag. Deze nieuwe aanvraag zou niet gepubliceerd zijn. Appellant acht dit misleidend. Ook is volgens hem gebouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning.
2.1.2.    In hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de aanvraag die heeft geleid tot vergunningverlening, een onjuiste of onvolledige opgave bevat. De door appellant gestelde gebreken hebben geen betrekking op de inhoud van de aanvraag, maar zien veeleer, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, op de procedure die heeft geleid tot verlening van de vergunning.
Voor zover het hoger beroep van appellant zich richt tegen de gebreken in de totstandkoming en de inhoud van het besluit tot verlening van de bouwvergunning - wat daarvan zij - overweegt de Afdeling dat de procedure op grond van artikel 59 van de Woningwet niet kan leiden tot een heroverweging van het ten aanzien van deze bouwvergunning reeds in de uitspraak van de rechtbank van 1 september 2000 in zaak no. AWB 99/285, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, gegeven rechterlijke oordeel.
De omstandigheid dat in afwijking van het bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend, is gebouwd, wat daar ook van zij, is geen grond om een verleende bouwvergunning in te trekken.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college terecht heeft afgezien van intrekking van de verleende bouwvergunning.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
163-476.