200603263/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/3849, 04/3850, 04/3851, 04/3852, 04/3853, 04/3854 en 04/385 van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam.
Bij onderscheiden besluiten van 4 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) 75% van de aan appellanten op 12 mei 2000 verleende en op 17 april 2001 dan wel 20 februari 2002 vastgestelde subsidies voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen ingetrokken en de teveel uitgekeerde subsidie teruggevorderd.
Bij onderscheiden besluiten van 12 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juni 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [een van de appellanten] en mr. J.C.J. Smallenbroek, advocaat te Leiderdorp, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 (hierna: de VWS), voor zover hier van belang, verleent de bestuurscommissie subsidie.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS, kan de bestuurscommissie een besluit tot verlening of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken indien niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.
Ingevolge artikel 45 van de VWS kan de bestuurscommissie voor de uitvoering van de verordening nadere regels vaststellen.
Ingevolge artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS, voor zover hier van belang, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder de voorwaarde dat de eigenaar of zijn rechtsopvolger, na verlening gedurende tien jaren geen splitsingsvergunning aanvraagt.
Ingevolge artikel 109, tweede lid, van de VWS kan bij overtreding van de voorwaarden gesteld in het eerste lid, terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS, voor zover hier van belang, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder de voorwaarde dat de eigenaar de onroerende zaken niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na de verlening van de subsidie.
Ingevolge artikel 110, tweede lid, van de VWS kan bij overtreding van de voorwaarde gesteld in het eerste lid, terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 122 van de VWS geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden welke in deze verordening zijn omschreven als bevoegdheden van de bestuurscommissie voor het grondgebied van Amsterdam door het dagelijks bestuur.
2.2. Bij besluit van 11 mei 1995 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de uitoefening van de bevoegdheden die in de VWS zijn omschreven als bevoegdheden van het dagelijks bestuur, gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Bij besluit van 15 september 1995 heeft het college aan de directeur van de Stedelijke van de Woningdienst Amsterdam (thans: de Dienst Wonen) mandaat verleend deze bevoegdheden namens het college uit te oefenen.
2.3. Bij besluiten van 12 mei 2000 heeft het dagelijks bestuur subsidie verleend aan appellanten voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen voor panden aan het J.J. Cremerplein 58 Hs-I-II-III en 62 I-II-III, de Vosmaerstraat 2 I-II-III en 6 Hs-I-II-III en de Rhijnvis Feithstraat 21 Hs-I-II-III, 33 Hs-I-II-III en 35 Hs-I-II-III. Op 17 april 2001 zijn de subsidies voor de panden aan het J.J. Cremerplein en de Vosmaerstraat vastgesteld en op 20 februari 2002 zijn de subsidies voor de panden aan de Rhijnvis Feithstraat vastgesteld.
Bij zeven onderscheiden besluiten van 4 december 2003 heeft het dagelijks bestuur 75% van de aldus verleende en vastgestelde subsidie ingetrokken, omdat appellanten in strijd met artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS en artikel 109, tweede lid, van het VWS op 4 juli 2002 alle panden waarvoor subsidie is verleend, hebben gesplitst en zij evenmin hebben voldaan aan hun meldingsplicht door de (aanvraag tot) splitsing niet te melden aan het college middels een melding aan de Dienst Wonen (voorheen: Stedelijke Woningdienst) van de gemeente Amsterdam en voorts omdat appellanten in strijd met artikel 110, eerste en tweede lid, van de VWS de panden J.J. Cremerplein 62 I, Rhijnvis Feithstraat 33 I en Vosmaerstraat 6 II en 6 III in eigendom hebben overgedragen.
2.4. Het betoog van appellanten dat het dagelijks bestuur de subsidies niet kan intrekken en ook geen financieel belang heeft bij de intrekking van de subsidies, nu hij deze subsidies heeft verleend, noch heeft vastgesteld, faalt. Gelet op artikel 28 van de VWS, gelezen in samenhang met artikel 122 van de VWS, is het dagelijks bestuur voor het grondgebied van Amsterdam bevoegd subsidies op grond van de VWS te verlenen en vast te stellen. Het college heeft de subsidies verleend en vastgesteld namens het dagelijks bestuur op grond van het in overweging 2.2 vermelde mandaat, niet op grond van een eigen bevoegdheid. Dat het volgens appellanten niet duidelijk was dat de subsidies door het dagelijks bestuur zijn verleend en vastgesteld kan aan de bevoegdheid tot intrekken van die subsidies niet afdoen.
2.5. Appellanten betogen dat zij hebben voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden meldingsplicht door middels een schrijven van hun notaris aan het stadsdeel Oud-West melding te doen van de splitsing, zodat het dagelijks bestuur niet bevoegd was over te gaan tot intrekking van de subsidies.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. In de besluiten tot verlening alsmede in de besluiten tot vaststelling van de subsidie is, onder meer, de voorwaarde opgenomen dat het besluit geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken ingeval binnen tien jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie de woningen worden gesplitst dan wel een vergunning tot splitsing wordt aangevraagd. Van een eventuele (aanvraag tot) splitsing dient de Stedelijke Woningdienst Amsterdam onverwijld in kennis te worden gesteld (meldingsplicht). Uit de bewoordingen van deze voorwaarde volgt dat appellanten de verplichting hebben aan de Dienst Wonen te melden dat zij binnen tien jaren na het verlenen van de subsidie voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen een aanvraag tot splitsing hebben ingediend dan wel overgaan tot splitsing. Dat appellanten in overleg zijn getreden met het stadsdeel Oud-West en met het stadsdeel zijn gekomen tot een convenant inzake de splitsing van de panden waarvoor subsidie is verleend, kan niet worden aangemerkt als een melding van de aanvraag van een splitsingsvergunning. Evenmin kan de enkele melding van de notaris van appellanten aan het stadsdeel Oud-West dat de panden zijn gesplitst, zonder enige referentie aan de verleende subsidie, als een melding als bedoeld in de voorwaarden gelden. Zonder die referentie aan de subsidie bestond voor het stadsdeel evenmin aanleiding tot doorzending van de mededeling.
Gelet hierop heeft de rechtbank het dagelijks bestuur terecht bevoegd geacht de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken.
2.6. Appellanten betogen voorts dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een intrekking van 75% van de verleende en vastgestelde subsidie voor alle panden, nu zij een convenant met stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam hebben gesloten over de splitsing van de panden, de splitsing materieel past binnen de doelstellingen van het subsidiebeleid en appellanten bij de onderhandelingen over het convenant niet zijn gewezen op de mogelijkheid van intrekking van de subsidie.
2.6.1. Het stadsdeel heeft met appellanten een convenant over de splitsing van de panden gesloten, omdat het stadsdeel onder voorwaarden bereid was vooruit te lopen op een ruimhartiger splitsingsbeleid. Het dagelijks bestuur was bij dat convenant geen partij, zodat het convenant reeds daarom geen betrekking kan hebben op de subsidies die door het dagelijks bestuur zijn verstrekt voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen. De subsidies zijn verstrekt onder, onder meer, de voorwaarde dat binnen tien jaren na verlening van de subsidie geen splitsingsvergunning mag worden aangevraagd. Gelet op deze uitdrukkelijke voorwaarde valt niet in te zien dat het sluiten van een convenant tot het splitsen van woningen materieel kan passen binnen het subsidiebeleid. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellanten een convenant hebben gesloten met het stadsdeel Oud-West en zij er daarbij niet op zijn gewezen dat de door het dagelijks bestuur verleende en vastgestelde subsidie vanwege het aanvragen van splitsingsvergunningen zou kunnen worden ingetrokken niet aan het dagelijks bestuur kan worden toegerekend, nu het handelen van het stadsdeel niet valt onder de verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur, dat ook geen orgaan van de gemeente Amsterdam of het stadsdeel is. Bovendien was het aan appellanten om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden die aan de subsidies zijn verbonden. Dit temeer nu in de verleningsbeschikkingen uitdrukkelijk is vermeld dat de subsidie kan worden ingetrokken indien niet is voldaan aan de in de VWS opgenomen subsidievoorwaarden. Appellanten hebben ook geen andere omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen komen tot een intrekking van 75% van de verleende en vastgestelde subsidie voor alle panden. Dit betoog slaagt derhalve evenmin.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006