ECLI:NL:RVS:2006:AY8527

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603266/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C.J.M. Schuyt
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidies voor woningverbetering door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van Amsterdam

In deze zaak gaat het om de intrekking van subsidies die op 2 mei 2000 waren verleend voor het treffen van voorzieningen aan woningen aan de Rhijnvis Feithstraat in Amsterdam. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West heeft op 23 juli 2003 besloten deze subsidies in te trekken, omdat er een splitsingsvergunning was aangevraagd voor de betreffende panden, wat in strijd was met de voorwaarden van de subsidie. Appellanten, die bezwaar maakten tegen dit besluit, kregen gelijk van de rechtbank Amsterdam, die op 24 maart 2006 oordeelde dat het dagelijks bestuur de subsidies niet had mogen intrekken. Hierop hebben de appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 augustus 2006 behandeld. De appellanten voerden aan dat het dagelijks bestuur gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de subsidies niet in te trekken, omdat er een convenant was gesloten met het stadsdeel over de splitsing en omdat de beleidsinzichten met betrekking tot splitsing waren gewijzigd. De Raad van State oordeelde echter dat het stadsdeel niet verplicht was om van de intrekking af te zien, aangezien de subsidievoorwaarden duidelijk waren en de appellanten geen bijzondere omstandigheden hadden aangevoerd die de intrekking onredelijk maakten.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de subsidies had kunnen intrekken en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 20 september 2006.

Uitspraak

200603266/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2238 van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de op 2 mei 2000 verleende subsidies-ineens voor het treffen van voorzieningen aan woningen aan de Rhijnvis Feithstraat 17, 19, 29, 31 en 37 ingetrokken.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. J.C.J. Smallenbroek, advocaat te Leiderdorp, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur de op 2 mei 2000 verleende subsidies-ineens voor het treffen van voorzieningen aan woningen aan de Rhijnvis Feithstraat 17, 19, 29, 31 en 37 ingetrokken, omdat voor deze panden een splitsingsvergunning is aangevraagd, hetgeen in strijd is met de aan de subsidie verbonden verplichting zoals neergelegd in artikel 3.12 van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Oud-West 1996 (hierna: de Subsidieverordening).
2.2.    Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 3.12, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening, voor zover hier van belang, wordt de bijdrage toegekend onder de voorwaarde dat de eigenaar, of een rechtsopvolger, na het treffen van de voorzieningen gedurende, in geval van een subsidie-ineens, vier jaar geen splitsingsvergunning aanvraagt, of indien reeds een splitsingsvergunning is verleend, niet tot splitsing overgaat van het gebouw in appartementsrechten.
2.3.    Appellanten betogen in hoofdzaak dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur, gebruik makend van zijn discretionaire bevoegdheid, had moeten beslissen de verleende subsidies niet in te trekken, vanwege de bijzondere omstandigheid dat zij een convenant met het stadsdeel Oud-West hebben gesloten over de splitsing en dat de beleidsinzichten met betrekking tot splitsing zijn gewijzigd na de totstandkoming van de subsidieverordeningen.
2.3.1.    Dit betoog slaagt niet. Het stadsdeel heeft met appellanten een convenant over de splitsing van de panden gesloten, omdat het stadsdeel onder de in het convenant opgenomen voorwaarden bereid was vooruit te lopen op een ruimhartiger splitsingsbeleid. Dit ruimhartiger splitsingsbeleid komt voort uit gewijzigde opvattingen met betrekking tot de volkshuisvesting. Anders dan appellanten betogen, heeft dit gewijzigde inzicht geen betrekking op de uitdrukkelijke subsidievoorwaarde dat in geval van subsidie-ineens niet binnen vier jaren na het treffen van de voorzieningen een splitsingsvergunning mag worden aangevraagd. Het door appellanten gesloten convenant en het ruimhartiger splitsingsbeleid zijn daarom geen omstandigheden die het dagelijks bestuur noopten af te zien van gehele intrekking van de subsidies-ineens. Nu appellanten ook overigens geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de subsidies-ineens geheel heeft kunnen intrekken.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Bindels
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
85-362.