200603266/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2238 van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van Amsterdam.
Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de op 2 mei 2000 verleende subsidies-ineens voor het treffen van voorzieningen aan woningen aan de Rhijnvis Feithstraat 17, 19, 29, 31 en 37 ingetrokken.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. J.C.J. Smallenbroek, advocaat te Leiderdorp, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur de op 2 mei 2000 verleende subsidies-ineens voor het treffen van voorzieningen aan woningen aan de Rhijnvis Feithstraat 17, 19, 29, 31 en 37 ingetrokken, omdat voor deze panden een splitsingsvergunning is aangevraagd, hetgeen in strijd is met de aan de subsidie verbonden verplichting zoals neergelegd in artikel 3.12 van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Oud-West 1996 (hierna: de Subsidieverordening).
2.2. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 3.12, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening, voor zover hier van belang, wordt de bijdrage toegekend onder de voorwaarde dat de eigenaar, of een rechtsopvolger, na het treffen van de voorzieningen gedurende, in geval van een subsidie-ineens, vier jaar geen splitsingsvergunning aanvraagt, of indien reeds een splitsingsvergunning is verleend, niet tot splitsing overgaat van het gebouw in appartementsrechten.
2.3. Appellanten betogen in hoofdzaak dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur, gebruik makend van zijn discretionaire bevoegdheid, had moeten beslissen de verleende subsidies niet in te trekken, vanwege de bijzondere omstandigheid dat zij een convenant met het stadsdeel Oud-West hebben gesloten over de splitsing en dat de beleidsinzichten met betrekking tot splitsing zijn gewijzigd na de totstandkoming van de subsidieverordeningen.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het stadsdeel heeft met appellanten een convenant over de splitsing van de panden gesloten, omdat het stadsdeel onder de in het convenant opgenomen voorwaarden bereid was vooruit te lopen op een ruimhartiger splitsingsbeleid. Dit ruimhartiger splitsingsbeleid komt voort uit gewijzigde opvattingen met betrekking tot de volkshuisvesting. Anders dan appellanten betogen, heeft dit gewijzigde inzicht geen betrekking op de uitdrukkelijke subsidievoorwaarde dat in geval van subsidie-ineens niet binnen vier jaren na het treffen van de voorzieningen een splitsingsvergunning mag worden aangevraagd. Het door appellanten gesloten convenant en het ruimhartiger splitsingsbeleid zijn daarom geen omstandigheden die het dagelijks bestuur noopten af te zien van gehele intrekking van de subsidies-ineens. Nu appellanten ook overigens geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de subsidies-ineens geheel heeft kunnen intrekken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006