ECLI:NL:RVS:2006:AY8886

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606333/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor op- en overslag van kolen, mineralen en ertsen

Op 25 juli 2006 verleende verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, een vergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de op- en overslag van kolen, mineralen en ertsen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 21 april 2006 ter inzage gelegd. Verzoekers hebben op 25 augustus 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 11 september 2006, waar verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. L. de Kok en verweerder door mr. M. Klijnstra, G.A. Rurup, mr. R.T. de Grunt en ing. P.E. van Houten. Ook vergunninghoudster en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam waren aanwezig.

De Voorzitter overwoog dat de vergunning onvoldoende voorschriften bevatte om te voldoen aan de beste beschikbare technieken volgens de Wet milieubeheer en dat deze in strijd zou zijn met het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Verzoekers stelden dat het aantal overschrijdingsdagen van de luchtkwaliteitsnormen aanzienlijk zou worden overschreden. De Voorzitter concludeerde echter dat nader onderzoek nodig was voor een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden, wat niet mogelijk was in de voorlopige voorzieningenprocedure.

De vergunning betrof de op- en overslag van gemiddeld 5 miljoen ton kolen per jaar. De hoofdzaak zou naar verwachting medio 2007 worden behandeld. De Voorzitter achtte het aannemelijk dat het aantal overschrijdingsdagen op dat moment het BLK-maximum niet zou hebben bereikt. Gezien de betrokken belangen en de mogelijkheid om activiteiten indien nodig spoedig te beëindigen, was er geen sprake van onverwijlde spoed. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200606333/2.
Datum uitspraak: 20 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting hoofdzakelijk bestemd voor de op- en overslag van kolen, mineralen en ertsen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 april 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, G.A. Rurup, mr. R.T. de Grunt en ing. P.E. van Houten, allen ambtenaren der provincie zijn verschenen. Tevens is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, [directeur] en R. Jansen. Voorts is als belanghebbende gehoord het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door ir. W. Vlemmix, mr. J.E. Panneman en T. van Breemen, allen ambtenaren der gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers betogen dat de bij het bestreden besluit verleende vergunning onvoldoende voorschriften bevat om te kunnen voldoen aan de beste beschikbare technieken als bedoeld in artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer alsmede en vooral dat de vergunning in strijd is met het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (hierna: BLK). Ter onderbouwing van dit laatste voeren zij aan de hand van meerdere door TNO ten behoeve van deze procedure vervaardigde rapporten aan dat het maximaal toegestane aantal van 35 dagen dat op grond van het BLK de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m³ per kalenderjaar mag worden overschreden ruim zal worden overtroffen omdat het aantal overschrijdingsdagen door TNO wordt berekend op 92.
2.3.    De Voorzitter overweegt dat voor de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden nader onderzoek nodig is, waartoe de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Niet uitgesloten is dat nader onderzoek uit zal wijzen dat van overschrijding van het aantal op grond van het BLK maximaal toegestane overschrijdingsdagen sprake is. De Voorzitter ziet daarin echter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en overweegt daartoe het volgende.
2.4.    De verleende vergunning heeft betrekking op de op- en overslag van gemiddeld 5 miljoen ton kolen per jaar. De Afdeling zal de hoofdzaak waarschijnlijk medio 2007 behandelen. De Voorzitter acht het blijkens het verhandelde ter zitting aannemelijk dat op dat moment het aantal overschrijdingsdagen, ook indien de berekeningen van TNO juist zouden blijken te zijn, het BLK-maximum niet zal hebben bereikt.
Onder deze omstandigheden is gelet op de betrokken belangen, mede in aanmerking genomen dat blijkens het verhandelde ter zitting de activiteiten indien noodzakelijk spoedig kunnen worden beëindigd, geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.    De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Zegveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006
43-518.