200600271/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1798 en 05/1800 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 november 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) geweigerd aan appellant met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling te verlenen om het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) - inclusief de geplande en vergunde uitbreiding - in gebruik te nemen als winkelruimte voor een supermarkt.
Bij besluit van 14 september 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van 30 juni 2005, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op die datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door E. Vugteveen en B. Eekhof, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het pand was in gebruik als bouwmarkt en staat thans leeg. Appellant heeft het voornemen om het pand - inclusief de geplande en bij besluit van 5 december 2000 vergunde uitbreiding - te gaan gebruiken als winkelruimte voor een supermarkt.
2.2. Het pand - inclusief de op grond van de bij besluit van 5 december 2000 verleende bouwvergunning nog te realiseren bebouwing - heeft een diepte van 52 m vanaf de voorgevel, waarvan de achterste 14 m ingevolge het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Nieuwleusen 1976" is gelegen op gronden met de bestemming "agrarische doeleinden".
2.3. Vast staat dat het beoogde gebruik als supermarkt van de bebouwing die is gesitueerd op gronden met de bestemming "agrarische doeleinden" in strijd is met die bestemming, omdat ingevolge de bij die bestemming behorende voorschriften bebouwing en gebruik ten behoeve van enig soort winkel niet is toegestaan.
2.4. Appellant heeft allereerst betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de bij besluiten van 27 februari 1996 en 5 december 2000 door de rechtsvoorganger van het college verleende bouwvergunningen, die in rechte onaantastbaar zijn geworden, voor respectievelijk het vergroten van het pand en het vergroten van de bedrijfsruimte een vrijstelling voor het gebruik ten behoeve van een supermarkt op de gronden met de bestemming "agrarische doeleinden" impliceren. Daarbij heeft appellant verwezen naar de inhoud van de bij die besluiten behorende stukken.
2.4.1. Dit betoog faalt. De inhoud van de evengenoemde bouwvergunningen wordt bepaald door de besluiten van 27 februari 1996 en van 5 december 2000, waarbij die vergunningen zijn verleend, en de daaraan aangehechte stukken waarnaar in die besluiten wordt verwezen.
Het besluit van 27 februari 1996 vermeldt dat de gevraagde vergunning overeenkomstig de bij het besluit behorende als zodanig gewaarmerkte tekening(en) en omschrijving wordt verleend. Bij dit besluit behoren bouwtekeningen, die zijn voorzien van een stempel met de woorden: "behoort bij het besluit van 27 februari 1996" en waarop is vermeld "Pand [appellant] Hobbymarkt".
Het besluit van 5 december 2000 vermeldt dat vergunning is verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende voorschriften en de als zodanig gewaarmerkte tekening(en) en beschrijving. Bij dit besluit behoren bouwtekeningen, die zijn voorzien van een stempel met de woorden: "behoort bij het besluit van 5 december 2000". Hierop is vermeld "verkoop-/opslagruimte". Op het bouwaanvraagformulier, dat ook is voorzien van genoemde stempel, is aangegeven dat vergunning wordt gevraagd voor het vergroten van de bedrijfsruimte. Tevens is daarin aangegeven dat het bestaande gebruik "bedrijfsruimte ([appellant] Doemarkt)" is en dat dit "bedrijfsruimte ([appellant] Doemarkt)" wordt.
Gelet op de besluiten van 27 februari 1996 en 5 december 2000 en in aanmerking genomen de hierboven genoemde stukken, heeft de voorzieningenrechter zich terecht op het standpunt gesteld dat de vergunningen slechts het gebruik van het pand als bouwmarkt en niet het gebruik ten behoeve van een supermarkt impliceren.
2.5. Appellant heeft voorts betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte zijn aanvraag om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) heeft afgewezen. Ingevolge deze bepaling kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m2.
2.5.1. Dit betoog faalt eveneens. De Afdeling deelt de opvatting van de voorzieningenrechter dat nu de aanvraag om vrijstelling mede ziet op gewijzigd gebruik van een nog niet gerealiseerde uitbreiding van het pand, ten aanzien van die uitbreiding geen sprake kan zijn van gewijzigd gebruik van de opstal in de zin van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985, zodat het verzoek reeds daarom moest worden afgewezen. De vrijstellingsbepaling in voornoemde bepaling van het Bro is bedoeld voor de wijziging van het gebruik van reeds bestaande opstallen en kan niet worden aangewend voor een nog op te richten bebouwing. Dat die bebouwing, zoals appellant heeft betoogd, kon worden opgericht op grond van de in 2000 verleende bouwvergunning maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders omdat die bouwvergunning met het oog op ander gebruik is aangevraagd en verleend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006