ECLI:NL:RVS:2006:AY8911

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509961/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouwproject in Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 20 oktober 2005 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. Dit college had op 5 oktober 2004 een bouwvergunning en vrijstelling verleend aan de Alliantie Ontwikkeling B.V. voor het oprichten van 18 eengezinswoningen en 10 appartementen op het perceel W.C. Bradelaan 2 te Hilversum. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de voorzieningenrechter had miskend dat het welstandsadvies van 2 september 2004 onvoldoende gemotiveerd was. Hij betoogde dat de welstandscommissie eerder negatieve adviezen had gegeven en dat het college had moeten verzoeken om een nadere toelichting op het positieve advies.

Daarnaast voerde appellant aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat hij de stelling dat de parkeerdruk onjuist was vastgesteld, niet had onderbouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het parkeeronderzoek gebreken vertoonde en dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had. Ook werd vastgesteld dat de voorzieningenrechter niet was ingegaan op de gronden met betrekking tot de bouwmassa en de daglichttoetreding.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van appellant alsnog gegrond. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Hilversum het griffierecht aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

200509961/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/3615 en 05/3617 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "de Alliantie Ontwikkeling B.V." (hierna: de Alliantie) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 18 eengezinswoningen met garages en bergingen en 10 appartementen op het perceel, plaatselijk bekend W.C. Bradelaan 2 te Hilversum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen gemaakte bezwaar, voor zover ingediend door appellant, ongegrond verklaard en de Alliantie tevens vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend ten behoeve van de parkeereis zoals neergelegd in artikel 5, eerste lid, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Noord" voor 12 parkeerplaatsen.
Bij uitspraak van 20 oktober 2005, verzonden op 25 oktober 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2006 heeft de Alliantie, die op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door dr. R. Beker, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door L. Reurts, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Alliantie, vertegenwoordigd door ing. R.M. Hoekstra, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    De vrijstelling en bouwvergunning zien op het oprichten van 18 eengezinswoningen met garages en bergingen en 10 appartementen op het perceel.
2.2.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde welstandsadvies van 2 september 2004 onvoldoende is gemotiveerd. In dit verband betoogt appellant tevens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van hem een deskundig tegenadvies mocht worden verlangd.
Dit betoog slaagt. De commissie voor welstand en monumenten (hierna: de welstandscommissie) heeft, alvorens zij op 2 september 2004 positief heeft geadviseerd over het onderhavige bouwplan, vier maal een negatief advies uitgebracht met betrekking tot dit plan. Bij deze negatieve adviezen heeft de welstandscommissie uitdrukkelijk aanpassingen aan het bouwplan geadviseerd welke zij noodzakelijk achtte om te komen tot een positief advies. Echter, in het positieve advies van 2 september 2004 heeft de welstandscommissie in het geheel geen aandacht besteed aan de vraag in welk opzicht in het bouwplan tegemoet is gekomen aan de eerder geuite bezwaren. Zij heeft slechts volstaan met de woorden "positief advies". Gezien het voorgaande en mede gezien de omstandigheid dat appellant van meet af aan heeft betoogd dat het bouwplan geen relevante wijzigingen heeft ondergaan gedurende de welstandsadvisering, had het op de weg van het college gelegen de welstandscommissie te verzoeken haar positieve advies nader toe te lichten, althans had het zonder nadere motivering het advies van de welstandscommissie niet ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit ontbeert naar het oordeel van de Afdeling op dit punt dan ook een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering.
2.3.    Appellant betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij de stelling dat het college de huidige parkeerdruk onjuist heeft vastgesteld, niet gemotiveerd heeft weerlegd of onderbouwd door bijvoorbeeld een deskundig tegenrapport.
Dit betoog slaagt eveneens. Blijkens de in het dossier aanwezige interne notitie van het college van 12 oktober 2005, waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen, zijn bij het in de onderhavige zaak uitgevoerde onderzoek naar de parkeerdruk ten onrechte plaatsen meegeteld waarbij, omwille van de doorstroom van de betreffende straat, met twee wielen op de stoep moet worden geparkeerd, hetgeen echter ten tijde van de beslissing op bezwaar niet was toegestaan in de gemeente Hilversum. Gezien het voorgaande is bij het opstellen van het parkeeronderzoek dan ook een onjuist uitgangspunt gehanteerd. Hiermee vertoont het parkeeronderzoek naar het oordeel van de Afdeling naar inhoud en wijze van totstandkoming een zodanig gebrek dat het bestreden besluit waaraan het ten grondslag is gelegd niet van een deugdelijke motivering is voorzien.
2.4.    Gezien het voorgaande is bestreden besluit dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.5.    Tot slot betoogt appellant dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op de in beroep aangevoerde gronden ten aanzien van de bouwmassa van het onderhavige bouwplan en de vermindering van de daglichttoetreding als gevolg van het bouwplan.
Ook dit betoog treft doel. Geen rechtsregel verbiedt dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. De bezwaren met betrekking tot de bouwmassa van het bouwplan en de vermindering van de daglichttoetreding als gevolg van het bouwplan hebben betrekking op hetzelfde besluit, de met vrijstelling verleende bouwvergunning. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van het college van 19 juli 2005 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2005, 05/3615 WRO en 05/3617 WRO;
III.    verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum van 19 juli 2005, S 0414599;
V.    gelast dat de gemeente Hilversum aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
218-503.