ECLI:NL:RVS:2006:AY8913

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600505/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor uitbreiding Praxisvestiging te Kerkrade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Het college had op 2 november 2004 vergunning verleend voor de uitbreiding van een Praxisvestiging aan de Wiebachstraat 77 te Kerkrade, met een oppervlakte van 1920 m2 tot 6500 m2. De Vereniging Woonboulevard Heerlen had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar op 28 juni 2005 niet-ontvankelijk. De rechtbank Maastricht oordeelde echter op 7 december 2005 dat de vereniging wel degelijk ontvankelijk was en vernietigde de beslissing van het college.

Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vereniging opkwam voor de gezamenlijke belangen van haar leden. De vereniging, die zich richt op het bevorderen van de gemeenschappelijke belangen van haar leden, stelde dat de uitbreiding van de Praxisvestiging zou leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van de woonboulevard als geheel.

De Raad van State oordeelde dat de belangen van de vereniging wel degelijk collectief zijn en dat de uitbreiding van de Praxisvestiging negatieve gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie van de woonboulevard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200600505/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht in zaak no. AWB 05/1533 van 7 december 2005 in het geding tussen:
de Vereniging Woonboulevard Heerlen
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vergunning verleend ten behoeve van een uitbreiding van een Praxisvestiging aan de Wiebachstraat 77 te Kerkrade (hierna: de Praxisvestiging te Kerkrade) met 1920 m2 bvo tot 6500 m2 bvo.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het college, overeenkomstig en onder verwijzing naar het advies van de commissie van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie van 17 juni 2005, het daartegen door de vereniging de Woonboulevard Heerlen (hierna: de vereniging) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vereniging heeft bij brief van 8 maart 2006 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.L. Mertens, ambtenaar van het college, en Woonboulevard Heerlen, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, luidt:
1.    Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.    (…)
3.    Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt de vereniging zich ten doel het bevorderen van de gemeenschappelijke zakenbelangen van haar leden.
In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat de vereniging dit doel onder andere tracht te bereiken door het verrichten, alsmede het doen verrichten van promotie-activiteiten in de meest ruime zin des woords.
2.3.    Onder collectieve belangen als bedoeld in het derde lid van artikel 1:2 van de Awb dienen te worden verstaan belangen van de leden gezamenlijk en niet het belang van slechts één lid of enkele leden.
2.4.    Het college heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de vereniging ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het college heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door aan haar beslissing ook vrijstellingsbesluiten ten grondslag te leggen ten behoeve van het realiseren van detailhandel in de buurt van het Roda-stadion die geen deel uitmaken van de thans in geding zijnde procedure. Voorts heeft de rechtbank, aldus het college, miskend dat de vereniging niet opkomt voor de gezamenlijke belangen van haar leden, omdat zich op de Woonboulevard Heerlen (hierna: de woonboulevard) 48 bedrijven bevinden waarvan er zich slechts twee bewegen binnen de doehetzelfbranche, te weten Praxis en Gamma. Ten slotte heeft de rechtbank, aldus het college, miskend dat het trekken van bezoekers door de genoemde winkels bij het Roda-stadion niet gerekend kan worden tot een belang dat de woonboulevard in voldoende mate onderscheidt van andere bedrijven.
2.5.    Dit betoog faalt op grond van de navolgende overwegingen.
2.5.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat tot de gemeenschappelijke zakenbelangen van de vereniging gerekend kan worden het trekken van publiek naar de woonboulevard, en dat dit belang een belang is dat alle leden van de vereniging aangaat zodat sprake is van een collectief belang.
2.5.2.     De thans aan de orde zijnde uitbreiding van de Praxisvestiging te Kerkrade is voorafgegaan door een reeks van artikel 19 WRO-procedures die er samen toe leiden dat in de nabijheid van de woonboulevard een tweede Run- en Funshopcluster ontstaat rondom het Roda-stadion. De vereniging keert zich tegen het ontstaan van en de verdere versterking/uitbreiding van dit tweede Run- en Funshopcluster. Zij is daartegen opgekomen in verschillende procedures. In eerdere procedures is de vereniging wel als belanghebbende aangemerkt.
2.5.3.    Blijkens de gedingstukken is de vereniging niet uitsluitend opgekomen voor het belang van de bouwmarktvestigingen Praxis en Gamma, die op de woonboulevard gevestigd zijn, maar voor belangen van de woonboulevard als geheel. Zij heeft argumenten aangevoerd die op het voortbestaan van de totale woonboulevard zien.
2.5.4.    De Afdeling acht aannemelijk dat de met de vrijstelling te realiseren uitbreiding van de Praxisvestiging te Kerkrade waardoor een XL-vestiging ontstaat, zal leiden tot een (verdere) versterking van het Run- en Funshopcluster rond het Roda-stadion, zoals de vereniging heeft gesteld. Gelet op de afstand tussen het Roda-stadion en de woonboulevard - hemelsbreed slechts 4 km - is niet ondenkbaar dat deze ontwikkeling tot een verdere verslechtering van de concurrentiepositie van de woonboulevard zal leiden, die reeds in gang is gezet door de eerder verleende vrijstellingen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de uitbreiding van de Praxisvestiging te Kerkrade weliswaar in het bijzonder gevolgen zal hebben voor de twee op de woonboulevard gevestigde bouwmarkten maar dat dit op zijn beurt ook gevolgen heeft voor de overige op de woonboulevard gevestigde bedrijven omdat de toeloop bij bouwmarkten gelet op de aantrekkende werking van die winkels mede van belang is voor het exploitatieresultaat van de overige winkels.
2.5.5.    Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het belang van de vereniging niet op één lijn kan worden gesteld met dat van andere bedrijven die geen deel uitmaken van het Run- en Shopcluster rond het Roda-stadion, omdat bij die - individuele - bedrijven immers geen sprake is van een Run- en funshoppingcluster.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
224.