200601920/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/109 en 06/216 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 24 februari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haelen.
Bij besluit van 13 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen (hierna: het college) De Kasteellaan ter hoogte van de oude Napoleonsweg opengesteld voor alle verkeer door verwijdering van bord L8 en van bord B6 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) en opheffing van de desbetreffende feitelijke belemmeringen. Voorts heeft het daarbij het verkeer in de Kasteellaan tussen de Kleine Kamp en Kloosterveld beperkt tot één richting door plaatsing van borden C3 en C2 met onderbord van de bijlage 1 van het RVV 1990 en de Kleine Kamp ter hoogte van de Kasteellaan opengesteld voor alle verkeer door verwijdering van bord L8 van de bijlage 1 van het RVV 1990 en opheffing van de desbetreffende feitelijke belemmeringen.
Bij besluit van 9 januari 2006 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 18 en 27 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van partijen nog nadere stukken ontvangen. Deze zijn telkens aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door dr. A.R. Neerhof, juridisch adviseur te Eindhoven, ing. E.L.A. Lucassen en drs. P.C.W. van Doorn, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVV 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Het tweede lid bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) dient plaatsing of verwijdering van de borden B6, C2 en C3, zoals opgenomen in bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, te geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden, welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd en wordt bij de motivering aangegeven, welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de WVW 1994 vermelde belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag liggen. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 vermelde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven, op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Appellanten klagen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit van 13 juni 2005 onzorgvuldig is voorbereid en dit gebrek in bezwaar niet is hersteld.
2.2.1. De klacht faalt. Nu appellanten op het door hen gemaakte bezwaar zijn gehoord en aldus de gelegenheid hebben gehad hun standpunten nader toe te lichten, is in zoverre voldaan aan het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding. De voorzieningenrechter heeft appellanten terecht evenmin gevolgd, waar zij hebben aangevoerd dat onvoldoende onderzoek naar de feiten en omstandigheden heeft plaatsgevonden. Bij de voorbereiding van het in bezwaar gehandhaafde besluit is gebruik gemaakt van een verkeerscirculatieplan, waaraan een onderzoek en verkeerstellingen ten grondslag hebben gelegen. Het in beroep aangevoerde gaf geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat nader verkeerstechnisch onderzoek niet nodig was.
2.3. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens appellanten, door te overwegen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersmaatregelen het algemeen belang van een goede verkeerscirculatie dienen en daaraan een zwaarder gewicht toekomt dan aan de belangen van appellanten, een te beperkte toetsing uitgevoerd.
2.3.1. Dat betoog slaagt evenmin. Het was aan het college om alle bij het verkeersbesluit betrokken belangen af te wegen. De voorzieningenrechter had te onderzoeken of bij het resultaat daarvan sprake was van zodanige onevenwichtigheid, dat het college niet in redelijkheid tot zijn afweging heeft kunnen komen.
Volgens het besluit van 9 januari 2006 is met de verkeersmaatregelen beoogd een betere spreiding van het verkeer te bewerkstelligen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de openstelling van de Kasteellaan en de Kleine Kamp voor het omliggende gebied tot meer circulatie zal leiden. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college aan het algemeen belang van een goede verkeerscirculatie dat met het verkeersbesluit wordt beoogd in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen hechten dan aan de belangen van appellanten.
Dat, zoals appellanten stellen, een contract met de aannemer, vanwege de reconstructie van de Napoleonsweg, de werkelijke aanleiding voor het genomen verkeersbesluit is geweest, heeft de voorzieningenrechter terecht door hen niet aannemelijk gemaakt geacht.
2.4. Appellanten klagen verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hun belangen door het bestreden besluit onherstelbaar worden geschaad, nu een eventueel in te dienen verzoek om nadeelcompensatie op voorhand kansloos lijkt.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het verkeersbesluit nadelen voor appellanten met zich brengt, deze nadelen door het college in de belangenafweging zijn betrokken en de uitkomst daarvan de - beperkte - rechterlijke toets doorstaat. Nu appellanten voorts hetgeen zij hebben aangevoerd over de kans van slagen van een eventueel verzoek om nadeelcompensatie niet eerder naar voren hebben gebracht, kan deze grond reeds om die reden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Voorts hebben appellanten betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de bomen in de Kasteellaan als gevolg van het verkeersbesluit onherstelbaar worden beschadigd en de Kasteellaan smaller wordt dan volgens de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW/ASVV) is toegestaan.
2.5.1. Hoewel appellanten met recht klagen dat de voorzieningenrechter ten onrechte hun argumenten met betrekking tot de gevolgen van de reconstructie van de Kasteellaan voor de zich aldaar bevindende beukenbomen niet heeft onderzocht, slaagt dit betoog evenmin. Met het bij brief van 26 juli 2006 overgelegde rapport "Bewortelingsonderzoek beuken Kasteellaan te Haelen" van 7 juli 2006, heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat het risico van onomkeerbare schade aan de bomen in de Kasteellaan als gevolg van de te verrichten werkzaamheden minimaal is. Voorts geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat, ondanks dat hiermee wordt afgeweken van de minimale breedte van 4,40 meter die in de CROW/ASVV wordt vermeld, een wegbreedte van 4,25 meter aanvaardbaar is, nu de verkeersintensiteit op de Kasteellaan beperkt is en daar weinig vrachtwagens plegen te rijden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006