ECLI:NL:RVS:2006:AY8937

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600109/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding woning in Bronckhorst

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Vorden, later Bronckhorst, op 27 juli 2004 een bouwvergunning geweigerd voor de uitbreiding van een woning op een perceel in Bronckhorst. Appellant, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Zutphen heeft in een eerdere uitspraak op 2 mei 2005 het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Echter, in een nieuw besluit op 1 september 2005 weigerde het college opnieuw de bouwvergunning, wat leidde tot een nieuwe rechtszaak.

De rechtbank heeft op 6 december 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 29 augustus 2006 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn argumenten gepresenteerd. Hij betoogde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het niet was ingegaan op het advies van de bezwaarschriftencommissie en dat er mogelijkheden waren voor vrijstelling van de bouwvergunning.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 27 september 2006 geoordeeld dat het college terecht had geweigerd om de bouwvergunning te verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had vastgesteld dat het college voldoende had gemotiveerd dat er geen redenen waren om af te wijken van het beleid dat in het buitengebied geen woningen met een inhoud van meer dan 660 m3 zijn toegestaan. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200600109/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1639 van de rechtbank Zutphen van 6 december 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vorden (sinds 1 januari 2005 het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst; hierna: het college) aan appellant bouwvergunning geweigerd voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2005, verzonden op 3 mei 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 1 september 2005 heeft het college onder aanvulling van de motivering besloten appellant vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan te weigeren.
Bij uitspraak van 6 december 2005, verzonden op 9 december 2005, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door G.H. Voerman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in het besluit op bezwaar van 1 september 2005 wederom niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 november 2004, niet heeft onderzocht of van de kant van de provincie Gelderland bereidheid zou bestaan mee te werken aan een vrijstellingsprocedure voor het bouwplan op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.1.1.    Dit betoogt slaagt niet. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de woning die reeds een inhoud heeft van 685 m3. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college bij zijn beslissing op bezwaar thans voldoende heeft gemotiveerd dat er geen redenen zijn om af te wijken van de gedragslijn dat in het buitengebied geen woningen worden toegestaan met een inhoud van meer dan 660 m3. Het college was derhalve niet gehouden een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan aan te vragen bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de omstandigheid dat het inmiddels in werking getreden Streekplan Gelderland 2005, naar appellant betoogt, ruimere vrijstellingmogelijkheden biedt ten aanzien van de maximale inhoudsmaat van burgerwoningen in het buitengebied, niet met zich brengt dat het gemeentelijke ruimtelijk beleid in dat opzicht zal moeten worden verruimd.
2.1.2.    Het streven van appellant is er op gericht de bestaande mogelijkheid vergunningvrij een aanbouw te realiseren aan de achterzijde van de woning uit te ruilen tegen de in het bouwplan voorziene oprichting van een aanbouw op een plaats waar dat niet vergunningvrij mogelijk is. Ten aanzien van de stelling van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat hij privaatrechtelijke garanties wil geven om ervoor te zorgen dat de vergunningvrije uitbreiding van zijn woning slechts een theoretische mogelijkheid blijft, overweegt de Afdeling dat het college niet is gehouden een privaatrechtelijke overeenkomst dienaangaande aan te gaan.
Voor zover appellant zich richt tegen de overweging van de rechtbank dat het college evenmin is gehouden mee te werken aan een publiekrechtelijke constructie ter beperking van de wettelijke mogelijkheden van vergunningvrij bouwen, overweegt de Afdeling dat het beperken van de wettelijke mogelijkheden van vergunningvrij bouwen in strijd is met het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb). De Afdeling wijst voorts op hetgeen in de nota van toelichting bij het Besluit van 13 juli 2002, houdende voorschriften omtrent het bouwen waarvoor het vereiste van een bouwvergunning niet geldt, en omtrent het bouwen waarvoor een lichte bouwvergunning vereist is (Bblb) (Staatsblad 2002, 410, p. 10), is vermeld: "Met onderhavig besluit is er een limitatieve en uitputtende opsomming van bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunnigsplichtige bouwwerken gegeven. Gemeente hebben niet de bevoegdheid om van het besluit af te wijken, noch in voor de bouwer positieve, noch in voor de bouwer negatieve zin. Derhalve mogen zij niet meer of minder als bouwvergunningsvrij of licht-bouwvergunningsplichtig aanmerken dan in het besluit is bepaald."
2.2.    Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat in de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2005 is geoordeeld dat het realiseren van het thans in geding zijnde bouwplan esthetisch en planologisch de beste optie is.
2.2.1.    Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij in haar uitspraak van 2 mei 2005 slechts heeft overwogen dat het gelet op de indeling en de uiterlijke verschijningsvorm van het pand begrijpelijk is dat appellant veel moeite doet om de uitbreiding in de bouwvergunningplichtige vorm (het thans in geding zijnde bouwplan) uit te kunnen voeren. Wat er echter ook zij van de esthetische en planologische kwaliteiten van het bouwplan, de door appellant aangevoerde grond kan niet leiden tot hetgeen hij ermee beoogt, nu het college zijn weigering om vrijstelling te verlenen, zoals in 2.1.2 is overwogen, terecht heeft gebaseerd op de door hem ongewenst geachte maar niet uit te sluiten mogelijkheid dat appellant zijn woning in de toekomst bouwvergunningvrij verder kan uitbreiden.
2.3.    Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bestreden besluit de aan de rechtbank toekomende (beperkte) toetsing kan doorstaan.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
17-488.