200506403/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Kampen
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Kampen,
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de gemeenteraad van Kampen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2004, het bestemmingsplan "Oosterholt-Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 mei 2005, kenmerk RWB/2005/20, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 3] bij brief van 20 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2005, [appellanten sub 2] bij brief van 25 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, en [appellant sub 1] bij brief van 25 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 26 juli 2005.
Bij brief van 28 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 3 februari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn reacties op het deskundigenbericht ontvangen van de gemeenteraad van Kampen, van verweerder, [appellanten sub 2] en van [appellant sub 1]. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2006, waar [appellant sub 1] in persoon, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Kampen, vertegenwoordigd door P.A. Kamman, ambtenaar van de gemeente.
2.1.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet onder meer in de realisering van een nieuwe woonwijk met een oppervlakte van ruim 22 ha ten oosten van de Veilingweg, ter hoogte van de woonwijk Zeegraven in de kern IJsselmuiden. Het plangebied bestaat momenteel uit grasland en het bestaande bebouwingslint ten noorden van de Oosterholtseweg.
2.4. [appellant sub 1] stelt in beroep dat het vooroverleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985
(hierna: Bro 1985) ten onrechte heeft plaatsgevonden vóór de herindeling van de gemeenten Kampen en IJsselmuiden. Ook is ten onrechte binnen een jaar twee maal een voorbereidingsbesluit genomen.
2.4.1. Het Bro 1985 vereist slechts dat het in artikel 10 bedoelde overleg bij de voorbereiding van onder meer een bestemmingsplan plaatsvindt en bevat geen nadere bepalingen omtrent het tijdstip waarop dat overleg dient plaats te vinden. Voorts volgt uit artikel 21, vierde en vijfde lid, van de WRO dat een voorbereidingsbesluit vervalt indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd en dat een voorbereidingsbesluit afkomstig van de gemeenteraad niet kan worden verlengd. Deze bepalingen staan er echter niet aan in de weg dat binnen één jaar opnieuw een voorbereidingsbesluit wordt genomen. Het betoog van appellante kan mitsdien niet slagen.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellante
2.5. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin wordt voorzien in de bouw van een woonwijk. Zij voert daartoe aan dat deze bebouwing, die leidt tot een aantasting van het cultuurhistorische Belvedèregebied Oosterholt, slechts aanvaardbaar is wanneer daarvoor de noodzaak bestaat. Bij de berekening naar de behoefte aan nieuwe woningen is echter ten onrechte slechts rekening gehouden met de woningbouwlocaties in de voormalige gemeente IJsselmuiden.
Voorts betekent het bebouwen van Oosterholt-Noord een aantasting van het open landschap. De aanwezige boerderijen in het bebouwingslint van Oosterholt komen alleen tot hun recht door de aanwezigheid van de landerijen rondom.
Ten slotte stelt appellante dat de verkeersveiligheid van de Veilingweg onvoldoende is belicht in het plan. Nu de Veilingweg de ontsluitingsweg voor het glastuinbouwgebied De Koekoek vormt, belemmert de voorziene woonwijk de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Verweerder stelt dat de gemeente Kampen als onderdeel van de netwerkstad Zwolle-Kampen een belangrijke opgave in de woningbouw voor deze regio heeft. Hij merkt op dat in het streekplan "Overijssel 2000+" wordt uitgegaan van een uitbreiding van de voormalige gemeente IJsselmuiden in zuidoostelijke richting. Deze uitbreiding is ook voorzien in het structuurplan van de voormalige gemeente IJsselmuiden.
Voorts wijst verweerder erop dat in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Weidsheid voor de toekomst" (2002) voor het Belvedèregebied Polder Mastenbroek de bebouwing van de locatie Oosterholt-Noord als een vaststaand gegeven is beschouwd.
Verder stelt verweerder dat de cultuurhistorische waarde van de strook langs de Oosterholtseweg voldoende beschermd wordt door de ter plaatse geprojecteerde bufferzone. Voor het handhaven van de uitstraling van de (voormalige) boerderijen acht hij het niet noodzakelijk dat ook het naastliggende agrarische gebied zijn huidige karakter behoudt. In het plan is voldoende rekening gehouden met de waardevolle karakteristieken zoals de openheid en de gridstructuur van het Belvedèregebied.
Ook staat de ontwikkeling van de woningbouw in Oosterholt-Noord niet in de weg aan de verdere ontwikkeling van het glastuinbouwgebied De Koekoek. Met de te treffen verkeersmaatregelen acht verweerder de verkeersveiligheid in voldoende mate verzekerd. Ten slotte is de capaciteit en de inrichting van de Veilingweg voldoende om bij de verdere ontwikkeling van De Koekoek een toename van de verkeersbewegingen op te vangen, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. In maart 2005 hebben de gemeenten Zwolle en Kampen, de provincie Overijssel en het Rijk afspraken over de woningbouwproductie gemaakt, die zijn neergelegd in het "Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 Provincie Overijssel". Met het convenant wordt beoogd het woningtekort te verlagen, ruimte te creëren voor stedelijke vernieuwing en het voorzieningenniveau te verbeteren. Overeengekomen is om in de periode 2005 tot en met 2009 in de stedelijke regio Zwolle-Kampen 5090 woningen aan de bestaande voorraad toe te voegen. Blijkens het convenant streeft de provincie Overijssel zelf ernaar dat voor de stedelijke regio Zwolle-Kampen 6370 woningen worden gebouwd.
Voorts is op 15 juli 2005 door onder meer de provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen het "Convenant versnelling woningbouw 2005 t/m 2009 - regio Zwolle" opgesteld. Van de 6370 te realiseren woningen zullen 1920 woningen in Kampen worden gebouwd. In het "Woningbouwprogramma Kampen 2004-2012" zijn voor het plangebied Oosterholt-Noord 247 woningen gepland.
2.7.2. Blijkens de rijksnota "Cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting (Belvedère)" (1999) is de polder Kampereiland - Mastenbroek aangewezen als Belvedèregebied.
Met de nota Belvedère wordt beoogd de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling. Binnen het ruimtelijk beleid en de planologische procedures dient expliciet aandacht te worden besteed aan de waarde en de potenties van de cultuurhistorie en de wijze waarop cultuurhistorische kwaliteiten bij de vormgeving van ruimtelijke ontwikkelingen worden betrokken. Dit betekent niet een restrictief regime gericht op het weren van ruimtelijke ontwikkelingen, maar wel het stellen van randvoorwaarden voor de vormgeving van ruimtelijke ontwikkelingen, aldus de nota.
2.7.3. In het "Streekplan 2000+" van de provincie Overijssel is de polder Mastenbroek blijkens de kaart "karakteristieke waardevolle landschappen"
aangemerkt als een open grootschalig landschap. Volgens het streekplan zal bij planvorming en -uitvoering zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met de waarden van de gebieden met karakteristieke openheid. Blijkens voornoemde kaart ligt het plangebied buiten het gebied dat is aangemerkt als een open grootschalig landschap.
Verder staat in het streekplan vermeld dat in IJsselmuiden een verdere ontwikkeling in (zuid)oostelijke richting voor de hand ligt. De kwaliteiten van Polder Mastenbroek dienen bij de afweging voor verdere ontwikkeling nadrukkelijk te worden betrokken.
2.7.4. Naar aanleiding van de aanwijzing als Belvedèregebied is in november 2002 de visie "Weidsheid voor de toekomst, ruimtelijke ontwikkelingsvisie Belvedère-project Polder Mastenbroek" opgesteld in opdracht van onder meer de provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen. Als karakteristieken van de polder worden genoemd de open ruimte, het vlakke grasland, de bebouwing van de polderlinten langs de noord-zuid lopende wegen, de landschappelijke dijkranden en de strakke stedelijke randen. De zandopduiking van buurtschap Oosterholt wordt als een markant en cultuurhistorisch zeer waardevol onderdeel van het landschap beschreven. Het bebouwen van Oosterholt-Noord zou de laatste aantasting van het open landschap moeten zijn.
Op de kaart bij de ruimtelijke ontwikkelingsvisie wordt het plangebied aangegeven als "nieuwe bebouwing".
2.7.5. In het deskundigenbericht is vermeld dat het plangebied aan de westzijde van de polder Mastenbroek ligt en de gridstructuur en de openheid van de polder kent. De gridstructuur is in het plangebied enigszins afgezwakt doordat Oosterholt-Noord parallel ligt aan de Veilingweg en de voormalige verbindingsweg tussen De Koekoek en Oosterholt en daardoor een andere verkavelingsrichting kent. De typerende gridstructuur is daardoor niet duidelijk te onderscheiden. Verder wordt het plangebied in het landschap begrensd door een kade met knotwilgen en een watergang. Volgens de deskundige vormt het hierdoor een op zichzelf staand gebied ten opzichte van het overige vlakke en open landschap van de polder.
2.7.6. Op de plankaart is tussen de cultuurhistorische lintbebouwing langs de Oosterholtseweg en de voorziene woonwijk een zone opgenomen met de bestemming "Water" en "Groenvoorzieningen" met een breedte van ongeveer 30 tot 50 meter.
De kortste afstand tussen de bestemming "Woonhuizen" en de bebouwing die deel uitmaakt van de lintbebouwing is ongeveer 90 meter.
2.7.7. In de plantoelichting wordt ten aanzien van de Veilingweg vermeld dat de ontwikkeling van de wijk Oosterholt-Noord van directe invloed is op onder andere de verkeersintensiteiten van deze weg. Daarom is voorgesteld om door het nemen van verkeersmaatregelen de verkeersveiligheid van de weg te verhogen. De maatregelen bestaan uit het verleggen van de rijbaanassen ter plekke van de aansluitingen naar de woonwijken, alsmede het instellen van een maximale rijsnelheid van 60 km/uur. Tevens zullen hier 'niet overrijdbare' middenbermen worden aangelegd. Het fietspad langs de Veilingweg blijft gehandhaafd, aldus de plantoelichting.
2.7.8. In het plan is de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend aan een strook van 17 meter breed ter plaatse van de Veilingweg. Ter hoogte van de aansluitingen met de nieuwe wijk is deze strook 22 meter breed.
Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "Verkeersdoeleinden", bestemd voor het vervoer over de weg, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen.
2.7.9. Blijkens het deskundigenbericht vormt de Veilingweg de ontsluitingsweg van de bestaande woonwijk Zeegraven en het glastuinbouwgebied De Koekoek. Het is een drukke doorgaande weg, waar zwaar vrachtverkeer ook gebruik van maakt. Na realisering van het plangebied zal de Veilingweg ook de ontsluitingsweg van Oosterholt-Noord vormen. De deskundige acht voldoende ruimte in het plan aanwezig om de door de gemeenteraad beoogde verkeersvoorzieningen te kunnen realiseren.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. Gelet op het "Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 Provincie Overijssel", het "Convenant versnelling woningbouw 2005 t/m 2009 - regio Zwolle" en het "Woningbouwprogramma Kampen 2004-2012", heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een reële behoefte aan woningen voor de regio Zwolle-Kampen. Mitsdien is het standpunt van appellante, dat slechts rekening is gehouden met de woningbouwlocaties in de voormalige gemeente IJsselmuiden, niet juist.
2.8.1. Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden overweegt de Afdeling het volgende.
De omstandigheid dat op grond van rijksbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden betekent niet dat de onderhavige ontwikkeling niet mogelijk is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Weidsheid voor de toekomst", die is opgesteld naar aanleiding van de aanwijzing van de Polder Mastenbroek als Belvedèregebied, wordt uitgegaan van nieuwe bebouwing in het plangebied.
In het streekplan is het plangebied niet aangemerkt als onderdeel van het open grootschalig landschap. Voorts acht de Afdeling van belang dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de gridstructuur niet duidelijk aanwezig is in het plangebied.
De kenmerkende kwaliteiten van de Polder Mastenbroek hebben met name betrekking op de weidsheid/openheid en de gridstructuur van dit gebied. Blijkens het deskundigenbericht wordt het behoud van deze cultuurhistorische en landschappelijke waarden van deze polder niet onmogelijk gemaakt door de realisering van het plan.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op standpunt kunnen stellen dat de bouw van de woonwijk niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van cultuurhistorische waarden van de polder.
Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het buurtschap Oosterholt is in het plan een groene bufferzone opgenomen tussen de te bouwen woonwijk en het buurtschap. Gelet hierop en de afstand tussen de lintbebouwing van het buurtschap en de voorziene woonbebouwing, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitstraling van de lintbebouwing wordt gehandhaafd.
2.8.2. Wat betreft de verkeersveiligheid op de Veilingweg na de realisering van het plan, overweegt de Afdeling dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid ter plaatse in voldoende mate verzekerd is. Ter zitting is namens de gemeenteraad bevestigd dat ter plaatse van de Veilingweg de in de plantoelichting genoemde maatregelen zullen worden getroffen, waaronder het verspringen van de wegas ter hoogte van de aansluitingen van de voorziene woonwijk op de Veilingweg. Voorts zijn gelet op de planvoorschriften en de afmetingen van de bestemming "Verkeersdoeleinden" ter plaatse van de Veilingweg deze maatregelen met het plan ook planologisch mogelijk gemaakt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de Veilingweg inmiddels aangemerkt als voorrangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Nu blijkens het verhandelde ter zitting in het verkeerskundig onderzoek ten aanzien van de Veilingweg rekening is gehouden met de ontwikkeling van Oosterholt-Noord en het glastuinbouwgebied De Koekoek, heeft verweerder voorts in redelijkheid kunnen stellen dat de capaciteit en de inrichting van de Veilingweg voldoende is om een toename van de verkeersbewegingen op te vangen.
2.8.3. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan, met uitzondering van het hierna in 2.12.2. genoemde plandeel. Het beroep van appellante is ongegrond
Het beroep van [appellanten sub 2]
Het standpunt van appellanten
2.9. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover zij daardoor in de ontwikkelings-mogelijkheden van hun agrarisch bedrijf worden beperkt. Het beroep richt zich tegen de goedkeuring van artikel 7, lid A, van de planvoorschriften, voor zover daarin de uitoefening van een intensieve veehouderij is uitgesloten. Tevens richt het zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", voor zover de gronden in het zuidoosten van hun perceel aan de Veilingweg 4 niet binnen de aanduiding "bebouwingsgrens" liggen, en tegen het plandeel met de bestemming "Woonhuizen -Wh-", voor zover dit betrekking heeft op gronden binnen een afstand van 245 meter vanaf hun bouwvlak in het voorheen geldende bestemmingsplan.
Appellanten voeren aan dat verweerder en de gemeenteraad ten onrechte en zonder enig onderzoek het standpunt hebben ingenomen dat een verschuiving van het bouwvlak een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en aan een efficiëntere terreininrichting. Ook is bij de verschuiving van het bouwvlak ten onrechte uit gegaan van een hindercirkel van slechts 150 meter tot de voorziene woningen. Uitbreiding van het bedrijf van appellanten zal hierdoor onmogelijk worden. Bij het bepalen van de hindercirkel moet volgens appellanten niet worden uitgegaan van de huidige milieuvergunning, maar van de voorheen geldende planologische uitbreidingsmogelijkheden. Ten slotte voeren zij aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan in het kader van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), terwijl door de bouw van de voorziene woonwijk het aantal verkeersbewegingen in vergelijking met de bestaande situatie in zeer aanzienlijke mate zal toenemen.
Het standpunt van verweerder
2.10. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Verweerder acht het standpunt van de gemeenteraad, dat verschuiving van het bouwvlak een efficiëntere terreininrichting mogelijk maakt, reëel. Uit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit acht hij het gewenst dat niet langer bedrijfsbebouwing vóór de woning kan worden opgericht. Door de efficiëntere inrichting heeft het bedrijf juist meer mogelijkheden dan onder het voorheen geldende plan, aldus verweerder.
Nu in een periode van 13 jaar geen gebruik is gemaakt van de planologische ontwikkelingsruimte die het voorheen geldende plan bood, acht verweerder het voorts redelijk dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de hindercirkel is uitgegaan van de huidige situatie. Ook vindt hij het redelijk om de ruimte die de geldende milieuvergunning biedt als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de planologische uitbreidingsruimte. Hij acht dit geen onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van appellanten in relatie tot de belangen die worden gediend met de voorziene woningbouw. Voorts stelt hij dat er binnen het bouwvlak nog uitbreidingsmogelijkheden bestaan en dat het redelijk is om daarvoor de emissiepunten aan te passen.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit stelt verweerder dat appellanten in zoverre niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, nu zij deze grond in hun zienswijze en bedenkingen niet hebben aangevoerd.
Vaststelling van de feiten
2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1. Aan het perceel van appellanten aan de Veilingweg 4 is de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" en de nadere aanduiding "bebouwingsgrens" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Agrarische bedrijfsdoeleinden" bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, terreinen en agrarische cultuurgronden, en met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan.
Op de plankaart is vanaf de bebouwingsgrens op het perceel van appellanten de aanduiding "hindercirkel" met een radius van 150 meter opgenomen.
2.11.2. Ingevolge artikel 17, lid B, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van rechtskracht worden daarvan, worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 18 van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, (…):
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot;
2. gedeeltelijk worden uitgebreid, mits de inhoud met niet meer dan 10% wordt vergroot;
3. met inachtneming van de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens, tenzij zulks onmogelijk is, geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door calamiteit is verwoest; één en ander behoudens onteigening en mits de aanvraag om bouwvergunning binnen twee jaar na de calamiteit is ingediend.
2.11.3. Blijkens de stukken is het bouwvlak op het perceel van appellanten in noordoostelijke en noordwestelijke richting verschoven ten opzichte van het voorheen geldende plan, waarbij de westelijke bebouwingsgrens langs de voorgevel van de bedrijfswoning en de zuidoostelijke bebouwingsgrens langs de bestaande bedrijfsbebouwing is geprojecteerd. Met de aangepaste ligging van het bouwvlak is de oppervlakte daarvan onveranderd gebleven.
2.11.4. Blijkens de stukken beschikt het agrarische bedrijf van appellanten over een milieuvergunning voor 5000 opfokhennen en hanen jonger dan 18 weken (met open mestopslag), 61 meststieren en 5 paarden. Niet in geschil is dat in verband hiermee uit het oogpunt van milieukwaliteit een afstand van 150 meter tot woonbebouwing in de bebouwde kom dient te worden aangehouden.
Appellanten wensen hun bedrijf uit te breiden tot een omvang van 60.000 kippen. Niet in geschil is dat in verband hiermee uit het oogpunt van milieukwaliteit een afstand van 245 meter dient te worden aangehouden tot voornoemde woonbebouwing. Appellanten willen een stal bouwen op het perceelsgedeelte dat ten oosten van het toegekende bouwvlak ligt.
2.11.5. Volgens de plantoelichting kunnen de agrarische bedrijven aan de [locaties] stankhinder veroorzaken. Deze agrarische bedrijven mogen niet beperkt worden in hun agrarische bedrijfsvoering als gevolg van de geplande nieuwbouw.
In het belang van een efficiënte verkaveling is het wenselijk het vigerende agrarische bouwperceel aan de [locatie] iets op te schuiven, opdat aan de kant van de geprojecteerde woningbouw geen agrarische bebouwing kan worden opgericht. Het agrarische bedrijf heeft aan de noordkant nog enige uitbreidingsmogelijkheden, aldus de plantoelichting.
2.11.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 - welk besluit met terugwerkende kracht tot 4 mei 2005 in werking is getreden - (hierna: Blk 2005) nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht.
Ingevolge artikel 15 van het Blk 2005 gelden voor de bescherming van de gezondheid van de mens voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden: 200 microgram per m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.
Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens: 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2.11.7. In opdracht van de gemeente Kampen is op 19 september 2005 door BVA Verkeersadviezen op vijf wegvakken van de Veilingweg onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit bij de nieuwe en de bestaande situatie. Uit het onderzoeksrapport volgt dat de jaargemiddelde concentratie NO² in 2010 tussen de 22 en 24 microgram per m³ bedraagt en dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie niet wordt overschreden. De jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) bedraagt tussen de 28 en 29 microgram per m³, terwijl de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie tussen de 18 en 22 maal per jaar wordt overschreden.
Het oordeel van de Afdeling
2.12. Blijkens het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat, gelet op de milieuvergunning, het bedrijf van appellanten een intensieve veehouderij betreft. Nu ingevolge artikel 7, lid A, van de planvoorschriften ter plaatse van het bedrijf van appellanten een intensieve veehouderij niet is toegestaan, is met het plan de uitoefening van hun bedrijf onder het overgangsrecht van het plan gebracht.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben verweerder en de gemeenteraad geenszins beoogd het bedrijf niet als zodanig in het plan te bestemmen en hebben zij dit ten onrechte niet onderkend. Derhalve moet worden geoordeeld dat het plan is vastgesteld en goedgekeurd in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellanten is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts hebben verweerder en de gemeenteraad ter zitting verklaard dat ten aanzien van het bedrijf van appellanten goedkeuring had moeten worden onthouden aan het verbod op intensieve veehouderij bij de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden". Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan de zinsnede "niet zijnde een intensieve veehouderij" in artikel 7, lid A, van de planvoorschriften ten aanzien van de gronden van appellanten aan de Veilingweg 4.
2.12.1. Gelet op hetgeen in 2.8. ten aanzien van de woningbehoefte in de regio Zwolle-Kampen is overwogen heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan de bouw van de voorziene woonwijk dan aan het belang van appellanten bij de door hen gewenste uitbreiding van hun bedrijf. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat gezien de aanwezige bebouwing en de ligging van de bebouwingsgrens, het bedrijf van appellanten nog over uitbreidingsmogelijkheden op het noordelijk deel van het perceel beschikt, met dien verstande dat een verplaatsing van het emissiepunt dan noodzakelijk is. Dit heeft verweerder niet onnodig bezwaarlijk hoeven achten. Voorts is namens appellanten ter zitting verklaard dat de kosten voor eventuele herinrichting van het perceel ten gevolge van de gewijzigde ligging van het bouwvlak waarschijnlijk marginaal zullen zijn. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de beoordeling van de hinder mocht worden uitgegaan van de huidige milieuvergunning en dat mede ter voorkoming van hinder een verschuiving van het bouwvlak nodig was. Hierbij heeft hij tevens mogen betrekken dat appellanten al geruime tijd geen gebruik hebben gemaakt van de op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan toegestane uitbreidingsmogelijkheden en dat geen concrete plannen tot uitbreiding van het bedrijf kenbaar zijn gemaakt.
2.12.2. Voor zover appellanten stellen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan in het kader van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), begrijpt de Afdeling de stelling van appellanten aldus dat mede vanwege dit gebrek ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woonhuizen -Wh-", voor zover daarmee de bouw van woningen mogelijk wordt gemaakt binnen een afstand van 245 meter vanaf het bouwvlak op hun perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan. Deze stelling moet worden gezien als een nadere onderbouwing van een reeds eerder door appellanten ingenomen standpunt ten aanzien van dit plandeel. Het standpunt van verweerder, dat appellanten in zoverre in hun beroep niet-ontvankelijk zijn, nu zij deze grond in hun zienswijze en bedenkingen niet hebben aangevoerd, is derhalve niet juist.
Ten aanzien van het onderzoek naar de luchtkwaliteit van 19 september 2005 stelt de Afdeling vast dat dit onderzoek is uitgebracht na het nemen van het bestreden besluit en derhalve niet ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit. Voorts bestond er geen grond om een onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit achterwege te laten. Verweerder heeft dit miskend. Derhalve is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Woonhuizen -Wh-", voor zover dit betrekking heeft op gronden gelegen binnen een afstand van 245 meter vanaf het bouwvlak op het perceel van appellanten in het voorheen geldende bestemmingsplan, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Uit het onderzoek van 19 september 2005 blijkt dat aan de grenswaarden van het Blk 2005 wordt voldaan. Nu voorts de inhoud van dit onderzoek niet door appellanten is bestreden, ziet de Afdeling aanleiding om alsnog goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Woonhuizen -Wh-", voor zover dit betrekking heeft op gronden binnen een afstand van 245 meter vanaf het bouwvlak op het perceel van appellanten in het voorheen geldende bestemmingsplan.
Het beroep van [appellanten sub 3]
Het standpunt van appellanten
2.13. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de aanduiding "voet/fietspad" in het noordelijk deel van Oosterholt-Noord. Zij stellen dat het voet- en fietsverkeer in het gedrang komt door het landbouwverkeer dat het huidige betonpad gebruikt ter ontsluiting van de bij hun in gebruik zijnde landbouwgronden. Dit klemt des te meer nu als gevolg van de aanleg van een schelpenpad naast het betonpad verplaatsing van de afrastering van deze gronden niet meer mogelijk is.
Voorts hebben appellanten klachten over de staat van onderhoud van het betonpad.
Het standpunt van verweerder
2.14. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Nu het voet-/fietspad als aanduiding op de plankaart is opgenomen, heeft het pad een ondergeschikte functie ten opzichte van de agrarische bestemming. Appellanten kunnen mitsdien gebruik blijven maken van het pad ter ontsluiting voor het landbouwverkeer van hun agrarische bedrijven. Tevens wordt ter verbetering van de verkeersveiligheid een schelpenpad naast het betonpad aangelegd, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.15. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.15.1. Aan de gronden van het huidige betonpad is de bestemming "Agrarisch gebied -A-" toegekend. Voorts is ter plaatse van dit pad de aanduiding "voet/fietspad" opgenomen.
Ingevolge artikel 8, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied", bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en agrarische activiteiten, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken alsmede, indien en voor zover dit nader op de kaart is aangeduid, voor voet-/fietspaden.
2.15.2. Langs de noordoostelijke grens van het plangebied bevindt zich een watergang. Aan een gedeelte van deze watergang is in het plan de bestemming "Water" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid A, van de planvoorschriften, zijn de gronden aangewezen voor "Water", bestemd voor water en oeverstroken, met daarbij behorende andere bouwwerken.
2.15.3. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen heeft de gemeenteraad besloten het doorgaande karakter van het voet-/fietspad op te heffen. Het pad zal daarmee slechts dienst doen als ontsluiting van het noordelijke deel van het toekomstige woongebied en zal geen deel meer uitmaken van een netwerk ten behoeve van de hele wijk.
2.15.4. Blijkens het deskundigenbericht vormt het betonpad aan de noordoostzijde van het plangebied de ontsluitingsweg van enkele ten oosten van het pad gelegen agrarische gronden van appellanten. Het pad wordt vooral in het voorjaar en de zomer intensief gebruikt door landbouw-werktuigen. Het bestaande pad is ongeveer twee meter breed en ligt direct aan een watergang. Naar de mening van de deskundige is er voldoende ruimte om de op de plankaart aangeduide route voor meerdere functies in te richten. Appellanten gebruiken het pad op basis van erfdienstbaarheid.
Het oordeel van de Afdeling
2.16. Blijkens de systematiek van het plan is de functie van voet- en fietspad ondergeschikt aan de agrarische functie van het huidige betonpad, dat dient ter ontsluiting van de ten oosten gelegen agrarische percelen. Voorts is door de gemeenteraad in de stukken en tijdens het verhandelde ter zitting bevestigd dat het pad geen doorgaand karakter zal krijgen. Daartoe is de aanduiding "voet/fietspad" langs de oostelijke grens van het plangebied uit het ontwerp van het plan verwijderd. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van het pad door fietsers en voetgangers beperkt blijft.
Voorts is ter zitting namens de gemeenteraad uitdrukkelijk en zonder voorbehoud toegezegd dat de gemeente als eigenaar van de gronden het voet-/fietspad in de vorm van een schelpenpad naast het bestaande betonpad zal laten aanleggen. Blijkens het verhandelde ter zitting bestaat hiervoor voldoende ruimte, nu de afrastering reeds is verplaatst en de bestemming "Water" de aanleg van oeverstroken toelaat. Verweerder heeft mitsdien in redelijkheid kunnen stellen dat de aanleg van het voet-/fietspad niet tot belemmeringen van het agrarisch gebruik van het betonpad door appellanten zal leiden en dat voldoende maatregelen kunnen worden getroffen voor de verkeersveiligheid ter plaatse.
Het bezwaar van appellanten met betrekking tot de huidige staat van onderhoud van het betonpad valt buiten het kader van dit geding.
2.16.1. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan, met uitzondering van het in 2.12.2 genoemde plandeel.
2.17. Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 2] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 24 mei 2005, RWB/2005/20, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
A. de zinsnede "niet zijnde een intensieve veehouderij" in artikel 7, lid A, van de planvoorschriften ten aanzien van de gronden aan de [locatie];
B. het plandeel met de bestemming "Woonhuizen -Wh-", voor zover dit betrekking heeft op gronden gelegen binnen een afstand van 245 meter vanaf het bouwvlak als opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan op de gronden aan de [locatie];
III. onthoudt goedkeuring aan de zinsnede "niet zijnde een intensieve veehouderij" in artikel 7, lid A, van de planvoorschriften ten aanzien van de gronden aan de [locatie];
IV. verleent goedkeuring aan het onder II, onder B genoemde plandeel;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VI. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 3] geheel ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Overijssel aan [appellanten sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat provincie Overijssel aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006