ECLI:NL:RVS:2006:AY8945

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601176/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • W. van den Brink
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bouwvergunning en vrijstelling gemeentehuis Geleen

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedaan op 19 februari 1996. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp, hebben het verzoek ingediend naar aanleiding van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Geleen, thans Sittard-Geleen, die op 27 april 1993 de bezwaren van verzoekers tegen de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling voor het verbouwen en uitbreiden van het gemeentehuis op het perceel Markt 1 te Geleen ongegrond verklaarden. De verzoekers hebben in hun herzieningsverzoek aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de eerdere uitspraak.

De Afdeling heeft het verzoek op 6 september 2006 ter zitting behandeld. De vertegenwoordigers van het college, mr. L.L.F. Wassen en H.A.W. Manders, waren ook aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat de aangevoerde feiten en omstandigheden zich na de eerdere uitspraak hebben voorgedaan en derhalve niet voldoen aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeert dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college niet daadwerkelijk bereid was om schadevergoeding te vergoeden, zoals eerder was overwogen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek tot herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 september 2006.

Uitspraak

200601176/1.
Datum uitspraak: 27 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 1996, in zaak no. R03.93.3444, R03.93.3445 en R03.93.3287.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 19 februari 1996, in zaak no. R03.93.3444, R03.93.3445 en R03.93.3287, heeft de Afdeling het beroep van verzoekers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Geleen van 27 april 1993, thans het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college), verworpen. Bij deze besluiten zijn de bezwaren van verzoekers tegen de besluiten van het college van 8 december 1992 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van het bestaande gemeentehuis op het perceel Markt 1 te Geleen, respectievelijk voor het bouwen van een losstaande zuidvleugel van het gemeentehuis op genoemd perceel, ongegrond verklaard.
Bij brief van 9 februari 2006 hebben verzoekers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van verzoekers ontvangen. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 september 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college, vertegenwoordigd door mr. L.L.F. Wassen, advocaat te Maastricht, en H.A.W. Manders, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge het tweede lid, van artikel 8:88 zijn hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
2.2.    Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd betreft feiten en omstandigheden die zich na de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 1996 hebben voorgedaan, zodat daarin, gelet op het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, geen aanleiding kan worden gevonden de uitspraak te herzien.
Voorts hebben verzoekers de juistheid van hun stelling dat het college weliswaar destijds de bereidheid heeft uitgesproken - zoals in voornoemde uitspraak is overwogen - om daadwerkelijke aantoonbare schade, die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van hen behoort te blijven, door toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dan wel door analoge toepassing van deze bepaling te vergoeden, doch dat het college die bereidheid nimmer daadwerkelijk heeft gehad, niet aannemelijk gemaakt. Het gegeven dat omtrent het verkrijgen van schadevergoeding thans nog altijd wordt geprocedeerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.3.    Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink                w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006
202.