200605291/1 en 200605291/2.
Datum uitspraak: 26 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 8 november 2005 heeft de raad van de gemeente Hof van Twente, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 augustus 2005, het bestemmingsplan "Buitengebied Markelo 1992, herziening Noordachtereschweg Wozoco" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 13 juni 2006, kenmerk RWB/2005/3922, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2006, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2006, waar appellanten bij monde van [gemachtigde] en A.H.A. Ganzevles, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Haan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Hof van Twente, vertegenwoordigd door A.J.B. ter Braak, ambtenaar van de gemeente, en de Woningstichting Spectrum Wonen en Carint, vertegenwoordigd door mr. D.M. de Bruin, advocaat te Baarn.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Markelo.
Het plan voorziet in de bouw van een woonzorgcentrum met 36 seniorenwoningen aan de westelijke zijde van de Noordachtereschweg en ten noorden van de Tolweg.
Het standpunt van appellanten
2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Ter zitting hebben de appellanten te kennen gegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het oprichten van bebouwing als zodanig op deze plek, doch dat zij vinden dat de bebouwing die het plan toelaat te massaal is. Hiertoe hebben zij erop gewezen dat het plan een gebouw met een lengte van 100 meter mogelijk maakt, waardoor het landelijk karakter van Markelo wordt aangetast en afbreuk wordt gedaan aan het fraaie uitzicht op het landschap vanuit noordelijke richting. Verder hebben zij aangevoerd dat in het plan ten onrechte wordt vooruitgelopen op een toekomstige dorpsuitbreiding van Markelo in de omgeving van het plangebied. Over een dergelijke ontwikkeling bestaat nog geen zekerheid. Voorts vinden appellanten dat de keuze van de locatie voor het woonzorgcentrum gebrekkig is en dat ten onrechte geen alternatieve locaties voor deze voorziening zijn onderzocht. Tot slot zijn appellanten van mening dat de beoogde voorziening ten onrechte niet is bezien in een groter kader waarin toekomstige ontwikkelingen in het gebied integraal kunnen worden benaderd.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Verweerder heeft overwogen dat de gemeenteraad een grote beleidsvrijheid toekomt wat betreft de keuze van de grens van het plangebied. Hoewel de locatie van het voorziene woonzorgcentrum aan de rand van Markelo ligt, zal de toekomstige uitbreiding van het dorp plaatsvinden in het gebied waarvan het plangebied deel uitmaakt. Het streekplan Overijssel 2000+ geeft naar de mening van verweerder voldoende aanleiding voor een dergelijke ontwikkeling. In verband hiermee kan niet worden verlangd dat de voorziene bebouwing een landelijke uitstraling en een beperkte maatvoering dient te hebben. Tegen de achtergrond van deze toekomstige ontwikkeling en gelet op de totale bouwhoogte van de woningen die liggen aan de Tolweg, vindt verweerder dat de in het plan ten hoogste toegelaten bouwhoogte niet buitensporig is.
Vaststelling van de feiten
2.7. Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -M-", waarop het beoogde woonzorgcentrum is voorzien, is ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daarbij behorende gebouwen - niet zijnde bedrijfswoningen -, andere bouwwerken, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
In artikel 3.2.1. van de planvoorschriften is voorgeschreven dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die op de plankaart staat aangegeven, met dien verstande dat voor 25% van de oppervlakte van het bouwvlak een bouwhoogte geldt van niet meer dan 9,50 meter.
Op de plankaart is een bouwvlak aangegeven van 100 bij 40 meter en volgens deze kaart bedraagt de bouwhoogte maximaal 6,50 meter.
Voorts is in het plan tussen dit bouwvlak en de Noordachtereschweg voorzien in een bestemming die de aanleg van groenvoorzieningen mogelijk maakt. De gronden tussen het bouwvlak en de erven van de woningen aan de Tolweg zijn in het plan aangewezen als "Bos/beplantingsstrook -BO-".
Oordeel van de Voorzitter van de Afdeling
2.8. De Voorzitter stelt voorop dat hij de bezwaren van appellanten die inhouden dat in het plan ten onrechte wordt geanticipeerd op een toekomstige dorpsuitbreiding en dat het beoogde woonzorgcentrum ten onrechte niet is bezien in een breder kader met toekomstige ontwikkelingen, opvat als bezwaren die zijn gericht tegen de begrenzing van het voorliggende plan.
Hieromtrent overweegt de Voorzitter dat, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Voorzitter is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd.
2.9. Verder is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan toegelaten omvang van de bebouwing uit ruimtelijk oogpunt niet op ernstige bezwaren stuit. Hierbij heeft de Voorzitter in aanmerking genomen dat de woningen aan de Tolweg een hoogte hebben van ongeveer 9 meter en dat de met het plan beoogde bebouwing, die is bedoeld voor senioren, aan zekere eisen dient te voldoen wat betreft toegankelijkheid en financiële haalbaarheid. Tevens is in dit verband niet zonder betekenis dat het oorspronkelijke plan voor het woonzorgcentrum bebouwing in drie bouwlagen toeliet, doch dat het gemeentebestuur naar aanleiding van bezwaren die hiertegen in het kader van de inspraakprocedure zijn ingebracht, heeft besloten nog slechts twee bouwlagen toe te laten.
2.10. Voorts kan het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
Overigens overweegt de Voorzitter dat uit de stukken blijkt dat eind 2001 een locatieonderzoek naar de meest geschikte locatie heeft plaatsgevonden en dat in het rapport van 17 december 2001, dat hiervan is opgemaakt, de voorkeur wordt gegeven aan de locatie die thans in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen.
2.11. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.12. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2006