ECLI:NL:RVS:2006:AY9368

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606011/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom opgelegd aan Stichting MSS De Peel

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die was opgelegd aan de Stichting MSS De Peel. De zaak betreft een besluit van 4 april 2006, waarbij de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom, die eerder op 18 december 2001 was opgelegd, werd verlengd. De last had betrekking op het zonder milieuvergunning in werking hebben van een inrichting voor crosswedstrijden aan de Bakelse Dijk te Venray. De verzoeker, de inspecteur van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, was het niet eens met de verlenging van de begunstigingstermijn en stelde dat de last niet effectief was en dat deze ingetrokken had moeten worden.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 12 september 2006. Tijdens de zitting waren zowel de verzoeker als de verweerder aanwezig, vertegenwoordigd door hun respectieve ambtenaren en advocaten. De Voorzitter heeft overwogen dat het besluit van 18 december 2001 onherroepelijk was en dat alleen de verlenging van de begunstigingstermijn ter beoordeling stond. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2006 onredelijk was, gezien de noodzaak voor nader onderzoek naar de verplaatsing van de inrichting.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en verzoeker eerder had ingestemd met de mediationprocedure. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

200606011/2.
Datum uitspraak: 26 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de inspecteur van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder besloten de begunstigingstermijn, die is gesteld in een bij besluit van 18 december 2001 aan de stichting "Stichting MSS De Peel" (hierna: de Stichting) opgelegde last onder dwangsom, te verlengen.
Bij besluit van 4 juli 2006, verzonden op 11 juli 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. O.W. de Hollander, ambtenaren van het ministerie van VROM, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.J.P. Baur, mr. H.W. Haaren en ir. A.F.M. Dohmen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de Stichting , vertegenwoordigd door mr. B.R.B. Krebbekx, advocaat te Waalre.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verweerder heeft bij het besluit van 18 december 2001 een last onder dwangsom opgelegd ter zake van het zonder milieuvergunning in werking hebben van een inrichting voor het houden van diverse soorten crosswedstrijden aan de Bakelse Dijk te Venray. De last ziet op het uiterlijk op 1 januari 2003 beëindigen van deze activiteiten voor zover deze meer dan acht uur per week plaatsvinden.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft verweerder besloten de begunstigingstermijn op te schorten tot 1 januari 2006, aangezien op deze datum de vaststellingsovereenkomst, die in het kader van mediation tussen verweerder en de Stichting is gesloten, zou expireren. Bij het besluit van 4 april 2006 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2006.
2.3.    Verzoeker kan zich niet verenigen met de verlenging van de begunstigingstermijn. Hij heeft in dit kader aangevoerd dat de last niet effectief is gebleken en dat de last onder dwangsom had moeten worden ingetrokken en vervangen had moeten worden door het toepassen van bestuursdwang. Verder voert hij aan dat de inrichting reeds lange tijd zonder vergunning in werking is en dat legalisatie niet in het verschiet ligt. Hij betoogt verder dat de last, zoals deze thans is geformuleerd, niet strekt tot volledige beëindiging van de activiteiten van de inrichting, maar slechts ziet op het niet meer dan acht uur per week in werking zijn. Hierdoor wordt volgens verzoeker het handelen in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer niet geheel beëindigd.
2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat het besluit van 18 december 2001, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, onherroepelijk is. Bij het besluit van 4 april 2006 is alleen de begunstigingstermijn verlengd. Thans kan daarom uitsluitend ter beoordeling staan of verweerder de begunstigingstermijn had mogen verlengen tot 1 juli 2006 dan wel of hij de last onder dwangsom had moeten intrekken. De vraag of de last strekt tot beëindiging van de overtreding kan hier niet aan de orde komen, nu de lastgeving niet is gewijzigd.
Bij het nemen van het besluit van 4 april 2006 heeft verweerder overwogen dat nader onderzoek naar een verplaatsing van de inrichting noodzakelijk was en dat het daarom nodig was de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 juli 2006. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek heeft verweerder overwogen dat (nog) geen aanleiding bestond om de last onder dwangsom in te trekken en over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. In verband daarmee ziet de Afdeling ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onverwijlde spoed noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij overweegt hiertoe dat verzoeker betrokken is geweest bij de mediation-procedure en kennelijk heeft bewilligd in het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst. Bovendien heeft verzoeker verweerder in de periode tussen december 2002 en december 2005 niet verzocht om alsnog handhavend op te treden. De Voorzitter ziet daarom in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure geen grond om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2006
361.