ECLI:NL:RVS:2006:AY9390

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606168/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving Vuurwerkbesluit tegen Turbo Fashion B.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 september 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van handhaving van het Vuurwerkbesluit. Verzoeker, de Regionale Inspecteur VROM-inspectie regio Zuid-West, had op 15 februari 2006 een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de besloten vennootschap Turbo Fashion B.V., gevestigd aan het Neurenbergpad 2 te Dordrecht, wegens overtredingen van het Vuurwerkbesluit. Dit verzoek werd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 25 september 2006 ter zitting werd behandeld.

Verzoeker stelde dat de veiligheidsafstanden tussen de vuurwerkbewaarplaats en kwetsbare objecten niet werden nageleefd. Volgens de geldende voorschriften dient de afstand tot de gevel van een kwetsbaar object minimaal 48 meter te zijn, terwijl verzoeker stelde dat deze afstand slechts 20 meter bedraagt. Daarnaast werden ook de interne veiligheidsafstanden niet gerespecteerd, wat volgens verzoeker de veiligheid in gevaar brengt. Verweerder, het college van gedeputeerde staten, voerde aan dat kleinere veiligheidsafstanden zijn toegestaan en dat de gebruikte deuren aan de vereisten voldoen.

De Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de procedure niet geschikt was voor een diepgaande inhoudelijke beoordeling, maar dat er wel aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter concludeerde dat de feitelijke afstanden aanzienlijk kleiner zijn dan de normafstanden uit het Vuurwerkbesluit en dat de veiligheid in het geding is. De beslissing was om het besluit van het college van gedeputeerde staten te schorsen en de provincie Zuid-Holland te verplichten het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

200606168/2.
Datum uitspraak: 28 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
De Regionale Inspecteur VROM-inspectie regio Zuid-West,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om handhavend op te treden tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid  "Turbo Fashion B.V." gelegen aan het Neurenbergpad 2 te Dordrecht wegens het overtreden van een aantal voorschriften uit het Vuurwerkbesluit afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2006, verzonden op 12 juli 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 25 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, mr. J. Meggelen, ing. A.J. Hage en drs. M. van der Plas, ambtenaren van de inspectie, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Bartel, drs. ing. J. van den Bos en P. Stuurman, ambtenaren van de provincie,  zijn verschenen.
Voorts is namens vergunninghoudster J.D. Brand als partij gehoord .
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert aan dat de onderhavige inrichting niet voldoet aan de standaard veiligheidsafstanden die gelden tussen een vuurwerkbewaarplaats en kwetsbare objecten. Volgens artikel 2.2.2 jo. voorschrift 1.3 van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit dient de afstand tot de gevel van een kwetsbaarobject minimaal 48 meter te bedragen. De feitelijke afstand bedraagt volgens verzoeker 20 meter.
Tevens voert hij aan dat niet voldaan wordt aan de interne veiligheidsafstanden van bufferbewaarplaats 1 tot de bewaarplaatsen 2 en 4. Uit artikel 2.2.2 jo. voorschrift 6.2, onderdeel B uit bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit volgt dat in de onderhavige situatie een minimale afstand van 35 meter dient te worden aangehouden. Volgens verzoeker bedraagt de feitelijke afstand respectievelijk 3, 5 en 6 meter.
Evenmin wordt volgens verzoeker voldaan aan de interne  veiligheidsafstanden tussen de verkoopruimte en de bewaarplaatsen 2 en 4. Volgens voorschrift 2.2.2 jo. voorschrift 6.1, onderdeel B uit bijlage 1 dient een minimale afstand van 20 meter in acht worden genomen. De feitelijke afstand bedraagt volgens verzoeker respectievelijk 3 en 5 meter.
Verzoeker verwijst in dit kader naar berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu waaruit zou blijken dat de interne en externe veiligheid in de gegeven situatie niet gewaarborgd is.
2.2.1.    Verweerder voert aan dat hij conform artikel 4.2, zesde lid, van het Vuurwerkbesluit een kleinere veiligheidsafstand mag vaststellen tussen de vuurwerkbewaarplaats en een kwetsbaar object. Op grond van artikel 6.3, onderdeel B uit bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit kunnen ook de interne veiligheidsafstanden worden verkleind door het treffen van een aantal bouwkundige voorzieningen. Volgens verweerder voldoen de gebruikte deuren aan de hiertoe gestelde criteria, zodat hij gerechtigd was kleinere veiligheidsafstanden in de vergunning op te nemen. Tevens voert hij aan dat het door verzoeker gehanteerde onderzoeksrapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu op een aantal punten onjuistheden bevat.
2.2.2.    De Voorzitter overweegt dat de onderhavige procedure zich naar haar aard niet leent voor een diepgaande inhoudelijke beoordeling. Thans dient de Voorzitter te beoordelen of er gelet op de betrokken belangen reden bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De Voorzitter stelt vast dat het door verzoeker gehanteerde  onderzoeksrapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu concludeert dat de kleinere externe veiligheidsafstanden voor de bufferbewaarplaats en bewaarplaats 4 niet verdedigbaar zijn. Tevens concludeert dit rapport dat de interne veiligheid in de gegeven situatie niet gewaarborgd is.
De Voorzitter is van oordeel dat de door verweerder aangevoerde onjuistheden in dit rapport, wat daar verder ook van zij, niet van dien aard zijn dat de conclusie van het rapport als onhoudbaar dient te worden aangemerkt. Gelet hierop en gelet op het feit dat de feitelijke interne en externe veiligheidsafstanden aanzienlijk kleiner zijn dan de normaliter uit het Vuurwerkbesluit voorvloeiende afstanden is de Voorzitter van oordeel dat er gelet op de betrokken belangen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 juli 2006, DGWM/DMB/2006/6134;
II.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs .G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2006
315.