200601656/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft verweerder het verzoek van appellanten om handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2005, op dezelfde datum verzonden, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 november 2005, bij de arrondissementsrechtbank Arnhem ingekomen op 21 november 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 december 2005. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de arrondissementsrechtbank het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling, waar het op 14 februari 2006 is ingekomen.
Bij brief van 10 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. C.H. van Marle, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard, aangezien geluidoverlast door stemgeluid niet wordt gereguleerd door de voorschriften uit de Bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Voorts is bij een controle op 14 juli 2005 geen muziekgeluid geconstateerd op het terras bij [vergunninghoudster], zodat er ook uit dien hoofde geen reden was om handhavend op te treden, aldus verweerder. Hierbij merkt de Afdeling op dat het besluit van 18 juli 2005 niet inhoudt een afwijzing van een verzoek om het stellen van nadere eisen.
2.2. Appellanten voeren aan dat zij geluidoverlast ondervinden van het terras bij [vergunninghoudster]. Zij betwisten dat verweerder uitsluitend maatregelen kan treffen indien de overlast van het terras door iets anders dan stemgeluid wordt veroorzaakt. Volgens hen kan stemgeluid niet worden afgezonderd van andere geluiden en daarom dient het te worden meegenomen bij het bepalen van de geluidbelasting van de inrichting. Appellanten betogen dat het Besluit mogelijkheden biedt om overlast door stemgeluid aan te pakken.
2.2.1. Ingevolge voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de Bijlage bij het Besluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, buiten beschouwing het stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.2.2. 2.2.2. Niet in geschil is dat het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing is en dat het terras bij café Frowijn een onverwarmd en onoverdekt terrein betreft dat niet als binnenterrein kan worden aangemerkt als bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de Bijlage bij het Besluit. Op grond van het Besluit blijft het stemgeluid van bezoekers dan ook buiten beschouwing bij het bepalen van de geluidniveaus. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit derhalve terecht op het standpunt dat overlast door stemgeluid niet wordt gereguleerd door de voorschriften uit de Bijlage bij het Besluit. Ten aanzien van de overige geluiden die van het terras afkomstig zijn overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze geluiden, los van het stemgeluid, tot een overschrijding van de geluidvoorschriften uit het Besluit leiden. Nu zich geen overtreding heeft voorgedaan was verweerder niet bevoegd handhavend op te treden, zodat het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht ongegrond is verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006