ECLI:NL:RVS:2006:AY9396

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • T.M.A. Claessens
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor windturbine door college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel op 4 november 1999 een vergunning geweigerd voor het plaatsen van een windturbine op een perceel in de gemeente. Na een heroverweging op 16 maart 2000 heeft het college de aanvraag aangehouden, maar op 28 maart 2002 opnieuw de vergunning geweigerd. Het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd op 25 november 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft op 9 november 2005 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 4 oktober 2006 werd behandeld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de op 5 augustus 1999 aangevraagde bouwvergunning niet van rechtswege is verleend, omdat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De Raad heeft verder overwogen dat de rotorbladen van de windturbine het bouwvlak zullen overschrijden, wat in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, gemeente Oostdongeradeel". De Raad concludeert dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het op andere gronden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan in naam der Koningin, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt en de gronden waarop deze rust verbetert.

Uitspraak

200510132/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1214 van de rechtbank Leeuwarden van 9 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 november 1999 heeft college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (hierna: het college) aan appellant vergunning geweigerd voor het plaatsen van een windturbine op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2000 heeft het college het besluit van 4 november 1999 herroepen en de aanvraag om bouwvergunning aangehouden.
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft het college opnieuw aan appellant vergunning geweigerd voor het plaatsen van een windturbine op het perceel.
Bij besluit van 25 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
[partij] is met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken. Bij brief van 8 februari 2006 heeft hij een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door ing. D. Keegstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts heeft mr. A.J. Spoelstra daar namens [partij] het woord gevoerd.
De Afdeling heeft de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot een beëindiging van het geschil te komen. Bij brief van 3 augustus 2006 is namens appellant aan de Afdeling meegedeeld dat er geen aanleiding meer bestaat tot aanhouding en is verzocht uitspraak te doen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de op 5 augustus 1999 aangevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend.
2.1.1.    Dit betoog faalt. Aangezien het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, kan - gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet - geen sprake zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Wat betreft de vorenbedoelde strijd met het bestemmingsplan wordt het volgende overwogen.
2.1.2.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, gemeente Oostdongeradeel", voor zover thans van belang, mogen op de in het plangebied begrepen gronden windmolens worden opgericht, met dien verstande dat:
1.    de windmolens binnen de bebouwingsvlakken dienen te worden opgericht;
2.     niet meer dan één windmolen per bebouwingsvlak is toegestaan;
(…).
2.1.3.    Niet is betwist dat, wanneer de windturbine in werking zou zijn, de rotorbladen daarvan het bouwvlak zullen overschrijden. Dat de rotorbladen zich niet altijd buiten het bouwvlak zullen bevinden leidt, anders dan appellant betoogt, niet tot de conclusie dat zich geen strijd met het bestemmingsplan voordoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rotorbladen een integraal onderdeel van de constructie vormen en aldus geen ondergeschikt onderdeel van dat bouwwerk zijn.
2.1.4.    Nu het bouwplan reeds vanwege de overschrijding van het bebouwingsvlak in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college de gevraagde bouwvergunning terecht geweigerd. Het betoog van appellant dat de rechtbank bij de beoordeling van zijn beroep niet heeft onderkend dat meerdere bouwaanvragen voor het perceel zouden kunnen worden vergund, onder de voorwaarde dat in overeenstemming met het bestemmingsplan slechts één windturbine op het bebouwingsvlak kan worden gebouwd, kan hieraan - wat daarvan verder ook zij - niet afdoen. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop die rust.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
275.