ECLI:NL:RVS:2006:AY9406

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605428/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergunning LPG-tankstation Harlingen

Op 7 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harlingen de vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een LPG-tankstation aan de Stationsweg 8 te Harlingen ambtshalve ingetrokken. Dit besluit, dat op 15 juni 2006 ter inzage werd gelegd, was gebaseerd op artikel 8.25, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer. Verzoekster, Kuwait Petroleum B.V., heeft op 25 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 11 september 2006 behandeld, waarbij verweerder vertegenwoordigd was door mr. M.J.L. Kremer en ing. K. Bokma. Verzoekster was niet ter zitting aanwezig.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De kern van het geschil was of het tankstation van verzoekster terecht als urgent te saneren werd aangemerkt, met name in relatie tot de nabijheid van een schoolterrein. De Voorzitter concludeerde dat de afstand van het vulpunt tot het schoolterrein correct was vastgesteld op minder dan 25 meter, wat de urgentie van sanering bevestigde. De vragen over de juiste meting en de status van het schoolterrein als kwetsbaar object werden door de Voorzitter voorlopig als juist beantwoord.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 29 september 2006 openbaar uitgesproken, met mr. K. Brink als Voorzitter en mr. E.D.A.M. Zegveld als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200605428/2.
Datum uitspraak: 29 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kuwait Petroleum B.V.", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Harlingen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 8 oktober 1990 aan verzoekster verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een LPG-tankstation in de Stationsweg 8 te Harlingen, ambtshalve ingetrokken voor wat betreft de opslag en verkoop van LPG. Dit besluit is op 15 juni 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J.L. Kremer, ambtenaar der gemeente, en ing. K. Bokma, ambtenaar van de milieuadviesdienst regio Noord-Friesland, zijn verschenen. Verzoekster heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    In geschil is of verweerder het tankstation van verzoekster terecht heeft aangemerkt als een urgent te saneren LPG-tankstation. In dat kader dienen de vragen te worden beantwoord of het nabijgelegen schoolterrein dient te worden aangemerkt als een kwetsbaar object en zo ja hoe de afstand tot dat object gemeten dient te worden. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, dient aldus verweerder urgent gesaneerd te worden indien de afstand vanaf het vulpunt tot het schoolterrein korter is dan 25 meter.
Verzoekster geeft aan zo spoedig mogelijk duidelijkheid over haar rechtspositie te willen verkrijgen omdat de hoogte van de schadevergoeding waar zij in verband met de sanering voor in aanmerking kan komen afhankelijk is van het moment waarop zij daadwerkelijk stopt met de opslag en verkoop van LPG.
2.3.    Mede gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting komt het de Voorzitter voor dat verweerder de afstand van het vulpunt tot de grens van het schoolterrein waarbinnen kinderen zich kunnen ophouden niet op onjuiste wijze heeft vastgesteld op minder dan 25 meter.
Of verweerder op grond van de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen terecht tot de terreingrens heeft gemeten en of het feit dat ter plaatse van het schoolterrein de bestemming sportterrein geldt van invloed dient te zijn op de aanduiding van dit terrein als kwetsbaar object, zijn vragen die verweerder naar het oordeel van de Voorzitter vooralsnog juist heeft beantwoord. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding om vooruitlopend op definitieve beantwoording van deze principiële vragen door de Afdeling een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter       w.g. Zegveld
is verhinderd de uitspraak    ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2006
43-518.