200606268/2.
Datum uitspraak: 29 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Outland Exploitatie B.V.", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander,
verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom ten bedrage van € 7.500 opgelegd vanwege het overtreden van voorschrift 5.1 verbonden aan de bij besluit van 22 december 1995 verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer ten behoeve van een discotheek aan de Prins Alexanderlaan 37 te Rotterdam.
Bij besluit van 11 juli 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 21 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door J.W. Cates en [directeur] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.M.R.D. Menting, S. Entrop, beiden ambtenaar der gemeente, en door M.C. de Beus en G. Put, beiden ambtenaar van de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In voorschrift 5.1 is, voor zover hier van belang, bepaald dat het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, ter plaatse van enig punt op een afstand van 50 meter van de inrichting niet meer dan 50 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 7.00 uur) mag bedragen.
In de nacht van 15 op 16 oktober 2005 heeft verweerder geluidmetingen uitgevoerd. Uitkomst van de metingen was dat de geluidnorm ruimschoots blijkt te zijn overschreden.
2.3. Voor zover verzoekster aanvoert dat handhaving onredelijk is, omdat de geluidvoorschriften verbonden aan de revisievergunning van 22 december 1995 "absurd" streng zijn, overweegt de Voorzitter dat deze voorschriften onherroepelijk zijn en geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.4. Verzoekster betoogt dat de uitgevoerde metingen niet op juiste wijze hebben plaatsgevonden. Hierbij voert zij onder meer aan dat deze metingen zoals vermeld in het voorschrift op 50 meter afstand van de inrichting uitgevoerd dienen te worden.
2.4.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op 47 meter (meetpunt 2) en op 50 meter (meetpunt 1) vanuit de grens van de inrichting metingen zijn uitgevoerd. Hierbij is gebleken dat op beide meetpunten de geluidnorm in aanzienlijke mate wordt overschreden.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om een last onder dwangsom op te leggen.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen.
2.5.1. Verzoekster stelt in dit verband dat de vermeende overtreding van het geluidvoorschrift voor een groot deel wordt veroorzaakt door het ventilatiesysteem van de inrichting en dat niet zij maar de gemeente Rotterdam, als eigenaar/verhuurder van de inrichting, is aangewezen om maatregelen te treffen. Verweerder heeft hierop aangegeven dat verzoekster drijver is van de inrichting en als zodanig verantwoordelijk voor het naleven van de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften. Het feit dat de gemeente Rotterdam verhuurder is van de inrichting doet hier niets aan af.
De Voorzitter ziet, in aanmerking genomen dat de gemeente Rotterdam niet betrokken is bij de activiteiten van de discotheek, hierin noch in hetgeen overigens in de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichtingen naar voren is gebracht, aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien.
De Voorzitter is evenmin gebleken dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking ervan.
2.6. De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Zegveld
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2006