ECLI:NL:RVS:2006:AY9408

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606196/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor tuincentrum in Alblasserdam

Op 29 september 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam had op 19 mei 2005 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend aan Hornbach Holding B.V. voor de bouw van een bouwmarkt annex tuincentrum aan de Kelvinring te Alblasserdam. Verzoekers, waaronder Intratuin Hendrik Ido Ambacht B.V., hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 20 september 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als het college en Hornbach vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de rapporten van Grontmij, KEMA en de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, en geconcludeerd dat er geen overschrijding van de grenswaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit 2005 was aangetoond. Verzoekers stelden dat er al een overcapaciteit aan tuincentra in de regio was, maar de Voorzitter oordeelde dat dit geen reden was om de bouwvergunning te weigeren. Ook de zorgen over verkeersafwikkeling werden niet als voldoende gegrond beschouwd, vooral gezien de toezeggingen van het college om maatregelen te treffen indien nodig.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 september 2006.

Uitspraak

200606196/2.
Datum uitspraak: 29 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Intratuin Hendrik Ido Ambacht B.V., gevestigd te Hendrik Ido Ambacht, en anderen
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/840 EN AWB 06/841 van de rechtbank Dordrecht van 14 juli 2006 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan de besloten vennootschap Hornbach Holding B.V. (hierna: Hornbach) voor de bouw van een bouwmarkt annex tuincentrum op een perceel aan de Kelvinring te Alblasserdam.
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2006, verzonden op 21 juli 2006, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 18 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 18 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 september 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Voorts zijn verschenen Hornbach, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. W.J.B. Claassen-Dales, advocaat te Den Haag.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij de beoordeling van de verzoeken heeft de Voorzitter in aanmerking genomen dat uit de aan het besluit van 6 juni 2006 ten grondslag gelegde rapporten van Grontmij en KEMA van 24 april 2006 en van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid (hierna: de Milieudienst) van 17 mei 2006 niet is gebleken van een overschrijding van de in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) neergelegde grenswaarden. Op de in het door verzoekers overgelegde rapport van DHV van 29 mei 2006  opgeworpen vraagpunten is in de notitie van de Milieudienst van 30 mei 2006 ingegaan. Op de door verzoekers overgelegde notitie van TNO van 27 juni 2006 is door KEMA ingegaan in een reactie van 28 juni 2006.
Voorts is ter zitting van de Voorzitter namens het college toegelicht op welke wijze de in het rapport van de Milieudienst van 17 mei 2006 neergelegde cijfers tot stand zijn gekomen en op welke wijze de invloed van de snelweg A15 daarbij is betrokken. Weliswaar is deze nadere motivering en zijn deze rapporten en notities op onderdelen aangevochten, doch in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ziet de Voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat het besluit van 6 juni 2006 in strijd is met het Blk 2005.
Voorts hebben verzoekers gewezen op de reeds bestaande overcapaciteit voor wat betreft tuincentra in de regio. Dienaangaande zijn rapporten van Goudappel Coffeng overgelegd blijkens welke sprake zal zijn van een beperkte marktverschuiving van 2,3 tot 2,7% ten gevolge van het in het bouwplan voorziene tuincentrum. De Voorzitter ziet daarin geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het college wegens dreigende duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau door de realisatie van het beoogde tuincentrum vrijstelling daarvoor had moeten weigeren.
Tenslotte geeft het betoog van verzoekers dat in de toekomst sprake zal kunnen zijn van problemen bij de afwikkeling van het verkeer rond het bouwplan evenmin op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. De Voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen de door het college gedane toezeggingen om indien dat nodig blijkt, concreet genoemde maatregelen te treffen om de goede doorstroming van verkeer te garanderen.
2.3.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2006
444.