ECLI:NL:RVS:2006:AY9410

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510531/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J.J.C. Voorhoeve
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en natuurwaarden in Deurne

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Heiakker e.o./Noordrand" door de gemeenteraad van Deurne, vastgesteld op 19 april 2005. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 6 december 2005 heeft besloten goedkeuring te verlenen. De Raad van State heeft de zaak op 14 augustus 2006 behandeld. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat, betogen dat de gemeenteraad ten onrechte de bedenkingen van een van hen niet heeft behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de zienswijze van deze appellant tijdig is ingediend, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat de overige bedenkingen voldoende zijn behandeld.

De Afdeling heeft ook gekeken naar de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, die de bouw van woningen mogelijk maken. Appellanten vrezen voor aantasting van de natuurwaarden in het gebied, dat onder andere het landgoed "De Wolfsberg" omvat. De Afdeling heeft geoordeeld dat de gemeenteraad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bouw van woningen in dit gebied in beginsel aanvaardbaar is, gezien de mogelijke aantasting van de natuurwaarden. De Afdeling heeft het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant vernietigd voor zover het betrekking heeft op de wijzigingsbevoegdheden, en heeft goedkeuring onthouden aan deze bepalingen. De overige bezwaren van appellanten zijn niet meer besproken, omdat de uitspraak al tot vernietiging leidde.

De Raad van State heeft de provincie Noord-Brabant veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006.

Uitspraak

200510531/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2005 heeft de gemeenteraad van Deurne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 2005, het bestemmingsplan "Heiakker e.o./Noordrand" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, no. 1099697, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 mei 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2006, waar appellanten, in persoon, en bijgestaan door mr. D. van Zuidam, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Deurne, vertegenwoordigd door H. Moors en H. Smit, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Dorn, advocaat.
Ter zitting is verweerder niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Planbeschrijving
2.3.    Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het gebied Heiakker e.o./Noordrand te Deurne, waar onder meer het landgoed "De Wolfsberg" deel van uit maakt.
Formele aspecten
BUITEN BEHANDELING LATEN BEDENKINGEN R.W.J. VAN ROSMALEN
Het standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte de bedenkingen van [appellant A] niet heeft behandeld. Zij zijn, anders dan verweerder, van mening dat [appellant A] tijdig een zienswijze heeft ingediend.
Het standpunt van verweerder
2.4.1.    Verweerder heeft de bedenkingen van [appellant A] buiten beschouwing gelaten, omdat hij niet tijdig zijn zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar zou hebben gemaakt.
De vaststelling van de feiten
2.4.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.3.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt het ontwerp-plan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van vier weken en kan een ieder gedurende deze termijn schriftelijk zienswijzen kenbaar maken aan de gemeenteraad.
Het ontwerp-plan is blijkens de publicaties met ingang van 20 augustus 2004 voor de duur van vier weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen kenbaar konden worden gemaakt eindigde derhalve op 16 september 2004.
De zienswijze van [appellant A] is gedateerd 13 september 2004 en blijkens het stempel op 15 september 2004 ingekomen bij de gemeenteraad.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.4.    Gelet op het overwogene onder 2.4.3. heeft [appellant A], anders dan verweerder heeft gesteld, binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. Verweerder heeft dan ook in zoverre de bedenking van [appellant A] ten onrechte buiten behandeling gelaten.
Nu [appellant A] echter een bedenkingengeschrift met zeven anderen heeft ingediend en verweerder in het bestreden besluit de daarin opgenomen bedenkingen, voor zover ingediend door deze zeven anderen, genoegzaam heeft behandeld, ziet de Afdeling in genoemde beroepsgrond geen aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
AANVANG PROCEDURE EN TERINZAGELEGGING ONDERZOEKSRAPPORTEN
2.5.    Verder betogen appellanten dat de bestemmingsplanprocedure ten onrechte al in gang was gezet voordat al het benodigde onderzoek was verricht.
2.5.1.    Ten tijde van de vaststelling van het ontwerp waren een aantal voor het plan benodigde onderzoeken verricht. Alvorens het plan is vastgesteld zijn verdere onderzoeken verricht.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
Dit bezwaar slaagt dan ook niet.
Materiële aspecten
WIJZIGINGSBEVOEGDHEDEN
Het standpunt van appellanten
2.6.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften, die betrekking hebben op het landgoed "De Wolfsberg".
Appellanten hebben hiertoe onder meer aangevoerd dat zij vrezen voor aantasting van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.
Het standpunt van verweerder
2.7.    Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft hieraan goedkeuring verleend.
De vaststelling van de feiten
2.8.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1.    Blijkens de stukken hebben de onderwerpelijke gronden de bestemming "Woongebied 2 - Wg2 -" met de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid A", dan wel de bestemming
"Woongebied 2 - Wg2 -" met de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid B".
In artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de plankaart met de bestemming "Woongebied 2 - Wg2 -" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. - gebouwen voor wonen, voor zover het betreft één bestaande woning;
- openbare nuts- en verkeersvoorzieningen;
b. tuinen en erven;
c. wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen met betrekking tot het op de plankaart aangegeven "gebied met wijzigingsbevoegdheid A en B", waarbij onder meer de voorwaarde geldt dat het aantal woningen in totaal niet meer mag bedragen dan 9 wat betreft het  "gebied met wijzigingsbevoegdheid A" en 1 woning wat betreft het "gebied met wijzigingsbevoegdheid B".
2.8.2.    Tijdens de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan liep tevens de procedure tot vaststelling van de gemeentelijke Structuurvisie Plus. Deze Structuurvisie Plus is vastgesteld in oktober 2005.
Volgens appellanten vermeldt de Structuurvisie Plus dat het beekdal waarop de in artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben, een belangrijk beekdal betreft. Daarbij wordt erop gewezen dat de beekdalen leefgebieden vormen voor zeer zeldzame flora en fauna en wordt daarin gepleit voor versterking van deze functie. Verder wordt volgens appellanten in de Structuurvisie Plus gesteld dat bebouwing en infrastructuur de waarden van de beekdalen hebben verstoord.
2.8.3.    Volgens de stukken is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van het gebied de Wolfsberg. Ter aanvulling van dit onderzoek is op 24 juni 2004 onderzoek verricht naar vleermuizen. De resultaten van beide onderzoeken zijn neergelegd in het rapport "De Wolfsberg, ecologisch onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet" van 30 juli 2004 van het bureau Schenkeveld. Het rapport vermeldt dat het is opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet.
Appellanten hebben na het nemen van het bestreden besluit, een nieuw verkennend tegenonderzoek naar de natuurwaarden laten verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Toetsing natuurwaarden en Groene HoofdStructuur landgoed De Wolfsberg te Deurne", van mei 2006 van het Ecologisch Adviesbureau Cools.
De gemeenteraad van Deurne heeft naar aanleiding van vorenstaande onderzoeken het rapport "Toetsing natuurwaarden bestemmingsplan Heiakker e.o. / noorderand gemeente Deurne" van juli 2006, van Faunaconsult laten opstellen. Volgens dit rapport moet onder meer nader onderzoek naar vleermuizen en broedvogels worden gedaan.
Volgens de stukken heeft de gemeenteraad op grond van de genoemde onderzoeken geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg hoeft te staan. Bij de vaststelling van het wijzigingsplan zullen volgens de gemeenteraad alle relevante belangen, waaronder de natuurbelangen, in de afweging worden betrokken.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.4.    De in artikel 4, tweede lid, onder 9 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheden maken ter plaatse de bouw van totaal 10 woningen mogelijk.
Omdat met het bestaan van een door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, dient - anders dan verweerder en de gemeenteraad stellen - reeds bij dit plan te worden bezien of de met deze wijzigingsbevoegdheden beoogde ontwikkeling in beginsel aanvaardbaar is.
Het onderzoeksrapport van 30 juli 2004, almede de nadere aanvulling daarop van 24 juni 2004 hebben uitsluitend betrekking op het antwoord op de vraag of voor de bouw van de woningen een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet is vereist en zo, ja of deze kan worden verleend. Evenwel dient bij de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een afweging plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden en opstallen betrokken belangen. Deze afweging omvat wat betreft natuurwaarden meer dan de bovengenoemde globale toets aan de Flora- en faunawet.
Gezien overweging 2.8.3. heeft de gemeenteraad in de procedure tot vaststelling van het plan - ook naar aanleiding van de onderzoeken die na het nemen van het bestreden besluit zijn verricht - niet gemotiveerd waarom het belang dat is gediend met de bouw van de woningen in het gebied "De Wolfsberg" in beginsel zwaarder dient te wegen dan de eventuele (onomkeerbare) aantasting van de natuurwaarden in het gebied. Evenmin is duidelijk hoe de met de wijzigingsbevoegdheid beoogde ontwikkeling zich verhoudt tot de visie die de gemeenteraad in de Structuurvisie Plus heeft neergelegd. Verweerder heeft dit miskend.
Gelet op het vorenstaande berust het plan in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is het plan op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Door artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring te onthouden.
Gezien het vorenstaande behoeven de overige bezwaren geen bespreking meer.
2.8.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het bedrag is mede op basis van een aantal forfaitaire componenten vastgesteld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 6 december 2005, 1099697, voor zover dat betrekking heeft op artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften;
III.    onthoudt goedkeuring aan artikel 4, tweede lid, onder 9, van de planvoorschriften;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3042,97 (zegge: drieduizend tweeënveertig euro en zevenennegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Tuit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
425.