ECLI:NL:RVS:2006:AY9412

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600218/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit vrijstelling bestemmingsplan en bouwvergunning voor woninguitbreiding en carport in Bernheze

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze, dat op 26 november 2004 vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning heeft verleend voor het uitbreiden van een woning en het plaatsen van een carport op een perceel in Bernheze. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 1 maart 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 29 november 2005 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogt dat het college hem heeft misleid in de publicatie van het voornemen tot het verlenen van de vergunning en dat het college willekeurig heeft gehandeld door pas na de vaststelling van nieuwe beleidsregels een beslissing op bezwaar te nemen. De Raad van State heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, en dat de inwerkingtreding van de welstandsnota geen invloed heeft op het advies van de welstandscommissie. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200600218/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/694 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning en berging en het plaatsen van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2005, verzonden op 30 november 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2006 heeft [partij] een reactie ingediend.
Bij brief van 13 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Kranenburg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is [partij], bijgestaan door mr. C.C.J. Aerts, advocaat te Schijndel, daar als partij gehoord. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem (bewust) heeft misleid door in de publicatie van het voornemen tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning slechts te melden dat de aanvraag betrekking heeft op het "bouwen van een carport", terwijl het "uitbreiden van een woning en berging en het plaatsen van een carport" is aangevraagd.
2.1.1.    Deze grond heeft appellant als zodanig niet in beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en appellant zulks uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.2.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college willekeurig en onrechtvaardig heeft gehandeld door pas een beslissing op bezwaar te nemen nadat hij met het oog op het bouwplan nieuwe beleidsregels had vastgesteld, terwijl het bouwplan onder de oude beleidsregels behoorde te worden geweigerd.
2.2.1.    Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college de Beleidsregels "Vrijstelling, artikel 19, lid 3 WRO" (hierna: de beleidsregels) vastgesteld, op grond waarvan met toepassing van dat artikel vrijstelling voor het onderhavige bouwplan kon worden verleend. De beleidsregels, voor zover hier van belang, zijn sinds 11 mei 2004 toegepast bij aanvragen om bouwvergunning.
2.2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat getoetst moet worden aan het recht zoals dat geldt op het moment van de beslissing op bezwaar. Voor het oordeel dat het college desondanks niet met toepassing van de beleidsregels vrijstelling heeft mogen verlenen omdat de beleidsregels eerst tussen het nemen van het besluit in primo en het nemen van de beslissing op bezwaar zijn vastgesteld, is rechtens geen grond.
Evenmin is gebleken dat het college, heeft getalmd met het nemen van een beslissing op bezwaar. Het college heeft de beslissing op het bezwaar van appellant binnen de in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:13 van de Awb, gestelde termijn genomen.
Het betoog faalt.
2.3.    Appellant betoogt tevens dat de rechtbank heeft miskend dat de welstandscommissie "Welstandszorg Noord-Brabant" (hierna: de welstandscommissie) niet op juiste wijze heeft beoordeeld of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, omdat het geen rekening heeft gehouden met de op 1 juli 2004 in werking getreden Welstandsnota van de gemeente Bernheze (hierna: de welstandsnota).
2.3.1.    De welstandscommissie heeft in haar advies van 22 juni 2004 vermeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft zij, mede gelet op de aan haar opgedragen taak om te adviseren of het uiterlijk of plaatsing van de woning na voltooiing van het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, terecht geen aanleiding gezien om vanwege de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan een negatief welstandsadvies uit te brengen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de inwerkingtreding van de welstandsnota er niet toe leidt dat het college zijn oordeel over de welstand van de woning niet heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie. Niet valt immers in te zien dat de welstandsnota gevolgen heeft voor dat advies. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het feit dat, naar appellant stelt, het bouwplan niet aan de zogenoemde sneltoetscriteria van de welstandsnota voldoet, niet betekent dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen welstand, doch slechts dat een bouwplan alsnog aan de welstandscommissie wordt voorgelegd. Het bouwplan is - in overeenstemming met deze welstandsnota - aan de welstandscommissie voorgelegd.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet met verwijzing naar het advies van de welstandscommissie, op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het betoog faalt.
2.4.    Het betoog van appellant dat het college naar aanleiding van zijn klacht op 14 januari 2004 de bouw van de carport stil had moeten leggen, kan in deze procedure niet aan de orde komen nu dit geding slechts betrekking heeft op het besluit van 26 november 2004, waarbij vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan is verleend.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers    w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
313-499.