200600772/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Digital Film Center Europe B.V.", gevestigd te Arnhem,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1718 van de rechtbank Arnhem van 7 december 2005 in het geding tussen:
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Bij besluit van 28 november 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) de bij brief van 25 februari 2003 aan appellante in het kader van het project "Breedband Beeldbibliotheek" verleende subsidie ingetrokken en de reeds verstrekte voorschotten ten bedrage van € 34.153,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juni 2004 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit herroepen en de subsidie vastgesteld op € 58.849,00.
Bij uitspraak van 7 december 2005, verzonden op 16 december 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 april 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 30 juni 2006 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door drs. F.M. Kolvenbach, directeur van appellante, bijgestaan door mr. K.A.M. van Kampen, advocaat te Eindhoven, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. Baarsma en O. Vinck, beiden werkzaam bij Senter Novem, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 24 van de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 (Stcrt. 2003, nr. 57), zoals van kracht ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 23 juni 2004, wordt de Regeling subsidies diensten Kenniswijk (Stcrt. 2002, nr. 54) (hierna: de regeling) ingetrokken, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft met betrekking tot subsidies die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn aangevraagd.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de regeling wordt onder demonstratie- en pilotproject verstaan een samenhangend geheel van activiteiten, die een technisch en economisch risico inhouden, bestaande uit het treffen van technische of beheersmatige voorzieningen met behulp van:
1. voor Nederland nieuwe producten, apparaten, systemen of technieken of
2. een voor Nederland nieuwe toepassing van producten, apparaten, systemen of technieken, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten bestemd voor het demonstreren van voorzieningen en de daarmee samenhangende resultaten. Deze demonstratieactiviteiten kunnen vooruitlopend op een definitief exploitatiemodel reeds een commercieel operationeel karakter hebben.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van de regeling wordt onder een project met betrekking tot interactieve breedbanddiensten onder meer verstaan een demonstratie- of pilotproject, gericht op de ontwikkeling van nieuwe breedbanddiensten of applicaties door bedrijven, instellingen of gebruikers waarbij gebruik gemaakt moet worden van ten minste 10 Mb/s symmetrisch.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de regeling kan de Minister op aanvraag subsidie verstrekken aan een in artikel 6, onderdeel a, genoemde aanvrager voor een project als bedoeld in artikel 1, onderdelen n of p, dat tot doel heeft bij te dragen aan het creëren van een consumentenmarkt van de toekomst in Kenniswijk waarbij de interactieve elektronische dienstverlening centraal staat en waarvoor gebruik gemaakt moet worden van hoogwaardige elektronische infrastructuur.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de regeling, kan de subsidieverlening onverminderd het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien is gebleken dat niet is voldaan aan de bij of krachtens deze regeling gestelde voorschriften. Ingevolge het tweede lid kan de Minister daarbij bepalen dat reeds betaalde voorschotten geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de regeling voert de subsidieontvanger het project uit overeenkomstig het projectplan voor zover de subsidieverlening hierop betrekking heeft. De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger toestemming verlenen om, uitsluitend voor zover de doelstellingen van het betreffende project niet in gevaar komen, van deze verplichting af te wijken.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid en onder a, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid en onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.1.3. Blijkens de toelichting op de regeling is het doel van Kenniswijk om in Nederland een consumentenmarkt van de toekomst te creëren met een innovatief karakter en internationale uitstraling, waarbinnen experimenten worden uitgevoerd met interactieve en elektronische dienstverlening en waar gebruik wordt gemaakt van hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie-(ICT)infrastructuren en openbare elektronische communicatiediensten.
Met Kenniswijk wordt beoogd om de ontwikkeling en het gebruik van diensten en van breedbandinfrastructuur (10Mb/s symmetrisch) en bijbehorende openbare telecommunicatiediensten te stimuleren waardoor inzicht kan worden verkregen in de effecten van ICT op sociale structuren, ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit.
2.2. Appellante heeft op 14 november 2002 een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de regeling voor het project "Breedband Beeldbibliotheek", een breedbanddienst waarin aan de gebruikers in Kenniswijk gedigitaliseerde filmfragmenten met annotaties worden vertoond. Volgens het bij de aanvraag gevoegde projectplan wordt de Beeldbibliotheek via de openbare bibliotheken in Helmond en Eindhoven gedistribueerd.
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft de Minister aan appellante voor dit project een subsidie van € 100.000,00 verleend. Daarbij is appellante onder meer gewezen op de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van het project die aan de subsidieverlening zijn verbonden.
Bij brief van 28 juli 2003 heeft de Minister appellante medegedeeld dat een nieuw verzoek tot uitbetaling van een voorschot eerst zal worden behandeld nadat:
- de Breedband Beeldbibliotheek is geïnstalleerd bij Kenniswijk BV, zodat deze gedemonstreerd kan worden in een breedbandomgeving op basis van een glasvezelinfrastructuur;
- Senter is uitgenodigd voor de bijeenkomst met de in de Breedband Beeldbibliotheek geïnteresseerde scholen in Eindhoven welke begin september 2003 zal plaatsvinden;
- en de hiervoor genoemde bijeenkomst met de scholen heeft plaatsgevonden en het resultaat van de bijeenkomst voldoende vertrouwen en perspectief biedt op de totstandkoming van de beoogde dienst voor (een deel van) de consumenten in Kenniswijk.
Bij besluit van 28 november 2003 heeft de Minister de aan appellante toegekende subsidie vastgesteld op € 0,00 en de reeds verstrekte voorschotten ten bedrage van € 34.153,00 teruggevorderd vanwege gegronde vrees dat het project niet volgens de subsidieverlening zal worden uitgevoerd en dat aan de verplichtingen daarvan niet zal kunnen worden voldaan.
Bij de beslissing op bezwaar van 23 juni 2004 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2003 herroepen en de verleende subsidie lager vastgesteld op € 58.849,00. Daartoe heeft de Minister overwogen dat door appellante onvoldoende perspectief is geboden op de totstandkoming van de beoogde interactieve dienst voor (een deel van) de consumenten in Kenniswijk, maar dat appellante er tot de brief van 28 juli 2003 op mocht vertrouwen dat de reeds uitgevoerde projectwerkzaamheden overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening subsidiabel zouden worden gesteld, zodat de projectkosten tot en met 31 juli 2003, zoals deze door appellante zijn gedeclareerd, in aanmerking komen voor subsidie.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij heeft voldaan aan de in artikel 18 van de regeling neergelegde verplichtingen, zodat ook de na 31 juli 2003 door haar gemaakte loonkosten subsidiabel zijn.
Daartoe voert zij aan dat de distributie van de Breedband Beeldbibliotheek geen doorgang heeft kunnen vinden omdat de daarvoor vereiste fiberverbindingen niet aanwezig waren. Volgens appellante heeft zij voldaan aan de door de Minister bij brief van 28 juli 2003 gestelde voorwaarden. Aangezien zij in de aanvraag heeft aangegeven dat zij over 10 Mb/s dient te beschikken en de subsidie is verleend, meent appellante dat zij er op mocht vertrouwen dat er in Kenniswijk voldoende fibernet aanwezig zou zijn om haar projectplan uit te voeren.
2.4. Het betoog faalt. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de regeling diende appellante het project overeenkomstig het door haar ingediende projectplan uit te voeren. Volgens het projectplan zou de Breedband Beeldbibliotheek beschikbaar worden gesteld via de openbare bibliotheken in Helmond en Eindhoven. Nu de openbare bibliotheek Eindhoven bij brief van 9 april 2003 de samenwerking met appellante heeft opgezegd, kon appellante derhalve niet meer voldoen aan de op haar rustende verplichting het project overeenkomstig het projectpan uit te voeren.
2.4.1. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister bezien of het project in aangepaste vorm zou kunnen worden gerealiseerd. Daartoe heeft de Minister appellante bij brief van 28 juli 2003 een aantal nadere voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat appellante de Minister voldoende vertrouwen en perspectief zou bieden op de totstandkoming van de Breedband Beeldbibliotheek voor (een deel van) de consumenten in Kenniswijk. Deze voorwaarde hield in dat de beeldbibliotheek door de consumenten in Kenniswijk daadwerkelijk in gebruik moest worden genomen, hetgeen ook voortvloeit uit de onder 2.1.3 weergegeven doelstelling van Kenniswijk.
2.4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Minister zich in de beslissing op bezwaar van 23 juni 2004 op het standpunt heeft kunnen stellen dat door appellante niet aannemelijk is gemaakt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zullen plaatsvinden. Appellante heeft weliswaar een applicatie ontwikkeld die via fiberverbindingen kan worden gedistribueerd, maar niet is gebleken van daadwerkelijk gebruik van deze applicatie door de consumenten in Kenniswijk. Dat appellante aanvoert dat zij niet aan het projectplan en de door de Minister gestelde nadere voorwaarden kon voldoen, omdat de vereiste fiberverbinding met een capaciteit van 10 Mb/s niet aanwezig was in Kenniswijk, kan haar niet baten. In het kader van de regeling kon en mocht de Minister van appellante verwachten dat zij de Breedband Beeldbibliotheek zodanig zou inrichten dat de consumenten in Kenniswijk via bestaande technische mogelijkheden daadwerkelijk van deze dienst gebruik konden maken. Van een gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van appellante dat de voor de distributie van de beeldbibliotheek vereiste fiberverbinding aanwezig zou zijn, kan onder die omstandigheden geen sprake zijn. De door appellante overgelegde pilot-overeenkomst tussen haar en KPN Telecom B.V. inzake Beeldbibliotheek op ADSL van 24 juli 2003, wat daarvan ook zij, is niet specifiek gericht op het bereiken van de consumenten in Kenniswijk, zoals op grond van de onderhavige regeling is vereist, maar op landelijke distributie aan uitsluitend klanten van KPN. De Minister heeft zich ter zitting dan ook op het standpunt kunnen stellen dat deze overeenkomst niet voldoende vertrouwen biedt dat de selecte groep van consumenten in Kenniswijk gebruik kon maken van de Breedband Beeldbibliotheek.
Gelet hierop, was de Minister ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb bevoegd de subsidie lager vast te stellen.
2.4.3. Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Minister na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de verleende subsidie lager vast te stellen op het bedrag van de door appellante tot en met 31 juli 2003 gemaakte projectkosten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006