ECLI:NL:RVS:2006:AY9419

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508400/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen en vrijstelling voor appartementen en patiowoningen in Landgraaf

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van stichting "Woningstichting Hestia" en het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de verlening van vrijstellingen en bouwvergunningen voor de bouw van meerdere appartementen en patiowoningen op percelen in Landgraaf. Op 2 november 2004 verleende het college vrijstelling voor de bouw van twee gebouwen met elk 30 appartementen, een gebouw met 59 appartementen en 15 patiowoningen. Deze besluiten werden door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 5 september 2005 geschorst, waarna Hestia en het college hoger beroep instelden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 juni 2006 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk was, omdat het college geen belang meer had bij de beoordeling van de schorsing. Hestia's hoger beroep werd gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de bezwaren van de wederpartijen tegen de patiowoningen niet ontvankelijk waren, omdat zij geen rechtstreeks belang hadden. De besluiten van 26 april 2005 werden vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de patiowoningen. De proceskosten werden toegewezen aan Hestia, die recht had op vergoeding van de gemaakte kosten in verband met het hoger beroep.

Uitspraak

200508400/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    Stichting "Woningstichting Hestia", gevestigd te Landgraaf,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nos. AWB 05/1195, AWB 05/1196, AWB 05/1582 en AWB 05/1583 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 september 2005 in de gedingen tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellante sub 1 (hierna: Hestia) vrijstelling verleend voor het bouwen van twee gebouwen van elk 30 appartementen met parkeergarage (blokken E en F), een gebouw van 59 appartementen met parkeergarage (blokken A en G) en 15 patiowoningen (blokken C en D), op percelen, plaatselijk bekend ten oosten van de Melchersstraat en ten noorden van de Einsteinstraat te Landgraaf (hierna: de percelen).
Bij afzonderlijke besluiten van 9 november 2004 heeft het college aan Hestia voor ieder van deze drie bouwplannen bouwvergunningen verleend.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 april 2005 heeft het college de daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2005, verzonden op 14 september 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissingen op bezwaar vernietigd, het college opgedragen om met inachtneming van die uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen en de besluiten van 2 en 9 november 2004 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissingen op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben Hestia bij brief van 3 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, en het college bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Hestia heeft haar hoger beroep aangevuld bij brieven van 5 oktober 2005, 11 oktober 2005 en 29 november 2005. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 oktober 2005 heeft het college, gevolggevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2005, de door [wederpartijen] gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard, de vrijstelling herroepen, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de tuinmuur van de patiowoningen (blokken C en D) en de bouwlaag van de patiowoningen (blok C), en de bouwvergunningen in stand gelaten.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Hestia en [wederpartijen]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2006, waar Hestia, vertegenwoordigd door mr. R.A.K. Middeldorp en
mr. J.G.L. van Nus, gemachtigden, het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Triepels-Huijten, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartijen] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.1.    Het hoger beroep van het college is, zoals door hem ter zitting is bevestigd, uitsluitend gericht op beëindiging van de schorsing door de voorzieningenrechter van de besluiten van 2 november 2004 onderscheidenlijk 9 november 2004. Bij uitspraak van 28 oktober 2005, in zaak no.
200508400/2(AB 2006, 33), heeft de Voorzitter van de Afdeling die schorsing echter opgeheven. Nu het college niet stelt dat de gemeente ten gevolge van de schorsing schade heeft geleden, heeft het geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep van het college dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.1.2.    [wederpartijen] wonen, naar ter zitting is gebleken, op meer dan 100 m van de patiowoningen (blokken C en D) en hebben vanuit hun woningen geen zicht daarop. Nu ook anderszins niet is gebleken dat hun belang rechtstreeks betrokken is bij de besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de patiowoningen, kunnen zij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Gelet hierop heeft het college de bezwaren van [wederpartijen], gericht tegen de patiowoningen, ten onrechte ontvangen en dienen de besluiten van 26 april 2005 in zoverre te worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.2.    Hestia heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat ten tijde van de zitting bij de voorzieningenrechter het bestemmingsplan "Schaersberg-Midden" (hierna: het bestemmingsplan), dat van toepassing is op de percelen waarop de bouwplannen zijn voorzien, in werking was getreden en dat de aanvragen om bouwvergunning wat betreft de appartementengebouwen (blokken E en F alsmede A en G), hiermee in overeenstemming zijn.
2.2.1.    Het beroep van [wederpartijen] keerde zich, gelet op hetgeen zij in hun beroepschrift tegen de besluiten van 26 april 2005 hebben aangevoerd en ter zitting in hoger beroep desgevraagd hebben bevestigd, uitsluitend tegen de bij besluit van 2 november 2004 verleende vrijstelling. Ter zitting van de voorzieningenrechter op 31 augustus 2005, heeft het college erop gewezen dat het bestemmingsplan op 2 augustus 2005 in rechte onaantastbaar is geworden.
2.2.2.    De aanvragen om bouwvergunning zijn wat betreft voormelde appartementengebouwen niet in strijd met het bestemmingsplan. Uit artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet volgt dat een aanvraag om bouwvergunning slechts mag worden geweigerd indien die in strijd is met het bestemmingsplan. Voor het verlenen van bouwvergunning voor de appartementengebouwen was reeds ten tijde van de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank een vrijstelling dan ook niet meer nodig. Nu het beroep van [wederpartijen] uitsluitend was gericht tegen het verlenen van vrijstelling voor de appartementengebouwen, konden zij ten tijde van de aangevallen uitspraak niet meer bewerkstelligen wat zij met het instellen van dat beroep hadden beoogd. Derhalve hadden [wederpartijen] op dat moment geen belang meer bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat ziet op de bij besluiten van 26 april 2005 gehandhaafde vrijstelling voor de appartementengebouwen. Dat beroep diende dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft het vorenstaande niet onderkend.
2.3.    Het hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van Hestia is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd in zaken nos. AWB 05/1195 en AWB 05/1196, waarbij het beroep van [wederpartijen] gegrond is verklaard en de besluiten van 26 april 2005 zijn vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartijen] bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen de appartementengebouwen (blokken A, E, F, en G), niet-ontvankelijk verklaren, dat beroep voor het overige gegrond verklaren, de besluiten van 26 april 2005 vernietigen, voor zover daarbij de bezwaren van [wederpartijen], gemaakt tegen de verlening van bouwvergunning en vrijstelling voor de patiowoningen (blokken C en D) door het college zijn ontvangen, en deze bezwaren in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2.4.    Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, tweede lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van die wet, worden de besluiten van 6 oktober 2005 geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan de besluiten van 6 oktober 2005, die ter uitvoering van de aangevallen uitspraak zijn genomen, de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep van stichting "Woningstichting Hestia" gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 september 2005 in zaken nos. AWB 05/1195 en AWB 05/1196, waarbij het door [wederpartijen] ingestelde beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf van 26 april 2005, kenmerk 372/05 onderscheidenlijk 373/05, gegrond is verklaard en die besluiten zijn vernietigd;
IV.    verklaart dat beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen de bij voormelde besluiten van 26 april 2005 gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunningen voor twee gebouwen van elk 30 appartementen met parkeergarage en een gebouw van 59 appartementen met parkeergarage;
V.    verklaart dat beroep voor het overige gegrond;
VI.    vernietigt de voormelde besluiten van 26 april 2005, voor zover daarbij de bezwaren van [wederpartijen], gemaakt tegen de bij besluit van 2 november 2004, kenmerk 5.3. SB, verleende vrijstelling en de bij besluit van 9 november 2004, kenmerk 993401, verleende bouwvergunning voor 15 patiowoningen, zijn ontvangen;
VII.    verklaart de bezwaren van [wederpartijen] in zoverre niet-ontvankelijk;
VIII.    vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf van 6 oktober 2005, kenmerk 372/05 onderscheidenlijk 373/05;
IX.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf tot vergoeding van bij stichting "Woningstichting Hestia" in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Landgraaf aan stichting "Woningstichting Hestia" onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
X.    gelast dat de gemeente Landgraaf aan stichting "Woningstichting Hestia" het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek    w.g. Huijben
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
313-503.