ECLI:NL:RVS:2006:AY9840

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606493/1 en 200606493/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. Vlasblom
  • L.F. Egmond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning en keuringsbevoegdheid van Kwit Fit Nederland B.V. door de RDW na niet-naleving van steekproefverplichtingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning en keuringsbevoegdheid van Kwit Fit Nederland B.V. door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW). Op 2 juni 2006 heeft de RDW besloten om de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg in te trekken, omdat appellanten niet de vereiste medewerking hebben verleend aan een steekproef. De RDW heeft vastgesteld dat op 11 mei 2006 de eigenaar van een voertuig, dat onderworpen was aan een steekproef, is weggereden voordat de steekproef kon worden uitgevoerd. Dit leidde tot de intrekking van de erkenning voor een periode van zes weken.

Appellanten hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 september 2006 hebben appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat en een manager, hun standpunt toegelicht. Zij betogen dat de intrekking onterecht is, omdat zij alles hebben gedaan wat van hen verwacht kon worden om te voorkomen dat het voertuig de werkplaats zou verlaten. De RDW heeft echter gesteld dat appellanten niet voldoende maatregelen hebben genomen om te waarborgen dat het voertuig beschikbaar bleef voor de steekproef.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de RDW bevoegd was om de erkenning en keuringsbevoegdheid in te trekken. De Voorzitter heeft vastgesteld dat appellanten niet aan hun verplichtingen hebben voldaan en dat de RDW het beleid correct heeft toegepast. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200606493/1 en 200606493/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kwit Fit Nederland B.V.", gevestigd te Harderwijk, en [appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken in zaak nos. 06/1715 en 06/1716 alsmede 06/1718 en 06/1719 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 augustus 2006 in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW).
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 2 juni 2006 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellanten verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats, gelegen aan de Franklinstraat 34 te Leeuwarden, respectievelijk keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg, beide voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 juli 2006 heeft de RDW de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke uitspraken van 30 augustus 2006, verzonden op 31 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij afzonderlijke brief van 30 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.G.F.M. van Oss, advocaat te Harderwijk, en A. Harts, manager APK bij Kwik Fit Nederland B.V., en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, onder meer de in het tweede tot en met zesde lid vermelde verplichtingen.
Ingevolge het, vijfde lid, aanhef en onder d, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
In artikel 58 is bepaald, dat indien onder meer de in artikel 45, vijfde lid, opgenomen voorschriften, dan wel het bepaalde in artikel 48, eerste lid, laatste volzin, door de erkenninghouder niet worden nageleefd, terstond wordt begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.
Ingevolge artikel 62, voor zover thans van belang, wordt, indien door de keurmeester de in artikel 45 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid, dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrieven van 1 maart 2000, die aan iedere erkenninghouder en keurmeester zijn verstrekt.
In paragraaf 6.3 van deze Toezichtbeleidsbrieven als gewijzigd in 2001, 2003, 2004 en 2005, is met betrekking tot het toezicht op erkenninghouders en keurmeesters het volgende vermeld:
"Aanwezigheid voertuig bij de steekproef
U dient er voor te zorgen dat ook na de afmelding het voertuig voor de uitvoering van de steekproef door de steekproefcontroleur van de RDW in de keuringsruimte aanwezig is en blijft. Ingeval er na 90 minuten nog geen steekproefcontroleur is verschenen, mag u het keuringsrapport afgeven en hoeft het voertuig niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW.
U wordt er hier met nadruk op gewezen dat u verplicht bent om de gang van zaken rond de APK-keuring zo in te richten dat het wegrijden uit een steekproef wordt voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het niet laten wachten van een klant op de keuring of het aanbieden van vervangend vervoer. Als er wordt geconstateerd dat een voertuig niet beschikbaar is voor de steekproefherkeuring wordt dit opgevat als een ernstige overtreding.
Om het wegrijden van een voertuig bij de toewijzing van een steekproef tegen te gaan, dient u in ieder geval aan de aanvrager voorafgaande aan de keuring duidelijk te maken dat hij verplicht is om het voertuig voor de steekproef beschikbaar te houden tot na de steekproefherkeuring. (..)"
2.3.    De RDW heeft de voormelde erkenning en keuringsbevoegdheid van appellanten voor zes weken ingetrokken, omdat op 11 mei 2006 niet alle medewerking aan de steekproefsgewijze herkeuring van het voertuig met kenteken […] is verleend. Daartoe heeft de RDW overwogen dat de eigenaar van het voertuig na aankomst van de steekproefcontroleur is weggereden en het voertuig derhalve niet beschikbaar was voor de uitvoering van de steekproefherkeuring.
2.4.    Appellanten betogen - samengevat weergegeven - dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de erkenning en de keuringsbevoegdheid ten onrechte is ingetrokken. Zij ontkennen niet dat de eigenaar met voormeld voertuig alvorens de steekproefcontrole kon worden uitgevoerd, is weggereden maar zij zijn van mening dat hen dat niet verweten kan worden. Zo was het voertuig nog aanwezig toen de steekproefcontroleur ter plaatse arriveerde en is de eigenaar pas na een discussie met de steekproefcontroleur weggereden. Appellanten stellen dat zij voor de eigenaar nog vervangend vervoer hebben geregeld, maar dat de eigenaar heeft geweigerd daarvan gebruik te maken. Onder deze omstandigheden is het intrekken van de erkenning en de keuringsbevoegdheid onredelijk, aldus appellanten.
2.5.    Met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en op de keurmeesters en met betrekking tot het opleggen van maatregelen hanteert de RDW een beleid dat is neergelegd in eerdervermelde Toezichtbeleidsbrieven. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders en keurmeesters evenals hun staat van dienst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak no.
200304551/1is dit beleid niet onredelijk.
De bij besluit van 2 juni 2006, zoals gehandhaafd bij besluit van 20 juli 2006, opgelegde maatregel is in overeenstemming met het gevoerde beleid. Daarbij is bepalend dat het voormelde voertuig bij aankomst van de steekproefcontroleur niet beschikbaar was voor het uitvoeren van de steekproefcontrole.
Het betoog van appellanten dat zij alles hebben gedaan dat van hen gevergd kon worden om te voorkomen dat het voertuig de werkplaats zou verlaten, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak no.
200409073/1(AB 2006, 20) hebben appellanten door het vragen om en het aanvaarden van erkenning als keuringsinstallatie en keurmeester een publieke taak op zich genomen en daarmee tevens het risico genomen van verlies van de keuringsbevoegdheid wegens het maken van fouten dat niet tot verwijtbare misslagen beperkt is.
Ter zitting van de Voorzitter van de Afdeling is komen vast te staan dat met de eigenaar van voormeld voertuig de afspraak is gemaakt voor het uitvoeren van een APK-keuring op 10 mei 2006. Op die dag bleken reparaties noodzakelijk, voor het uitvoeren waarvan toestemming nodig was van de eigenaar. Deze kon evenwel pas in de ochtend van 11 mei 2006 telefonisch worden bereikt. Tijdens dat rond 8.30 uur gevoerde gesprek is bevestigd dat de auto rond 12.30 uur wel klaar zou zijn en kon worden opgehaald. De uitvoering van één van de reparaties vergde evenwel meer tijd dan was voorzien. Het voertuig is uiteindelijk even voor half twaalf in de ochtend afgemeld en bleek in een steekproef te vallen. Ter zitting is komen vast te staan dat gedurende de loop van de werkzaamheden duidelijk moet zijn geworden dat, gelet op het moment waarop het voertuig zou worden afgemeld, de eigenaar, indien het voertuig in een steekproef zou vallen, hoogstwaarschijnlijk niet op het door hem gewenste en van de zijde van appellanten bevestigde tijdstip over zijn voertuig zou kunnen beschikken, in aanmerking genomen dat gedurende een periode van maximaal 90 minuten op de steekproefcontroleur gewacht zou moeten worden, en dat de hercontrole ongeveer een half uur in beslag pleegt te nemen. Gedurende de periode waarin de werkzaamheden werden verricht is de eigenaar hiervoor echter niet gewaarschuwd. Bovendien is de eigenaar tijdens het gesprek om 8.30 uur niet herinnerd aan de mogelijkheid dat zijn voertuig in een steekproef zou kunnen vallen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat appellanten alles hebben gedaan wat zij behoorden te doen ter naleving van artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK. De RDW was derhalve bevoegd tot het opleggen van een maatregel. Overeenkomstig het ter zake gevoerde beleid kon worden overgegaan tot intrekking van de voormelde erkenning en de keuringsbevoegdheid over een periode van zes tot twaalf weken. De RDW heeft gekozen voor de kortste periode, gelet op de goede reputatie van appellanten. Deze maatregel strookt met het gevoerde beleid.
De voorzieningenrechter heeft voorts met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat de RDW in de door appellanten aangevoerde omstandigheden geen aanleiding behoefde te zien af te wijken van voormeld beleid. In wat appellanten hieromtrent in hoger beroep hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor een andersluidend oordeel.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Egmond
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006
426.