ECLI:NL:RVS:2006:AY9853

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601994/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor agrarisch bedrijf met biologisch gehouden dieren en geluidshinder

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Haren voor een agrarisch bedrijf dat biologisch gehouden scharrelvarkens, rundvee, schapen en kippen houdt. De vergunning werd verleend op 17 januari 2006 en op 3 februari 2006 ter inzage gelegd. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben op 15 maart 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor onaanvaardbare geluidhinder door de activiteiten van het bedrijf. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting is de vergunninghouder gehoord en heeft verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaar F.J. Vollenbergh, een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft overwogen dat de vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, en dat de vergunning onder voorwaarden kan worden verleend. De appellanten hebben echter betoogd dat de geluidgrenswaarden die door verweerder zijn vastgesteld, niet in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de omgeving van de inrichting niet als een rustige woonwijk kan worden aangemerkt, maar als landelijk gebied. Dit betekent dat de geluidgrenswaarden die zijn vastgesteld door verweerder niet correct zijn toegepast.

De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haren vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten en is de gemeente Haren verplicht om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.

Uitspraak

200601994/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een agrarisch bedrijf met biologisch gehouden scharrelvarkens, rundvee, schapen en kippen gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 3 februari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2006, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door F.J. Vollenbergh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij het bestreden besluit is een revisievergunning verleend voor het houden van 25 vleesvarkens, 2 dekberen, 50 biggen tot 25 kg, 4 fokzeugen, 15 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 15 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 10 vleesstieren tot 6 maanden, 10 vleesstieren van 6 tot 24 maanden, 150 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg en 50 legkippen.
2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3.    Appellanten vrezen voor onaanvaardbare geluidhinder.
2.3.1.    Verweerder heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten directe geluidhinder, voor zover hier van belang, hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder te noemen: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor bestaande inrichtingen beveelt de Handreiking aan om bij herziening van vergunningen de richtwaarden voor woonomgevingen opnieuw te toetsen. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan volgens de Handreiking in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.
2.3.2.    In voorschrift 5.1.1 heeft verweerder grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Hij is hiertoe uitgegaan van de in de Handreiking gestelde richtwaarden voor een rustige woonwijk, weinig verkeer. In voorschrift 5.1.2 heeft verweerder voor het piekgeluidniveau geluidgrenswaarden gesteld van 55 dB(A), 50 dB(A) en 45 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.3.3.    Voor zover het de voor het piekgeluid gestelde grenswaarden betreft, overweegt de Afdeling dat deze waarden de volgens de Handreiking ten hoogst aanvaardbare piekgeluidgrenswaarden niet overschrijden.
2.3.4.    Wat betreft de gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de inrichting gelegen in het buitengebied van de gemeente Haren. Niet bestreden is dat de omgeving van de inrichting dient te worden aangemerkt als landelijk gebied. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte het standpunt ingenomen dat de omgeving van de inrichting in dit geval aangemerkt dient te worden als een rustige woonwijk, weinig verkeer. De Handreiking biedt weliswaar de mogelijkheid om rekening houdend met het referentieniveau ter plaatse op basis van een bestuurlijke afweging grenswaarden te stellen die boven de richtwaarden liggen, doch in dit geval is noch van een dergelijke afweging, noch van een meting van het referentieniveau gebleken. Daarom is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, en in strijd met artikel 3:46 van die wet niet deugdelijk gemotiveerd.
2.4.    Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haren van 17 januari 2006;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haren tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 43,47 (zegge: drieënveertig euro en zevenenveertig cent); het dient door de gemeente Haren aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Haren aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
312-492.