ECLI:NL:RVS:2006:AY9864

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601566/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijnhoek' vastgesteld door gemeenteraad van Bodegraven

Op 26 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Bodegraven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijnhoek' vastgesteld. Dit besluit werd goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 20 december 2005. Tegen deze goedkeuring hebben appellante sub 1 en appellant sub 2 beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld op 31 maart 2006. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 29 september 2006, waarbij beide appellanten en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp. In de kennisgeving van het vastgestelde plan is echter niet vermeld dat er wijzigingen zijn aangebracht, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Raad heeft vastgesteld dat de voorgeschreven eisen voor terinzagelegging en kennisgeving als minimale waarborgen voor rechtzoekenden moeten worden beschouwd, en dat strikte naleving noodzakelijk is.

Gelet op deze schendingen heeft de Raad van State geoordeeld dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland vernietigd moet worden. De Raad heeft de beroepen van appellante sub 1 en appellant sub 2 gegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante sub 1. Tevens is bepaald dat de provincie Zuid-Holland de griffierechten aan beide appellanten moet vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.

Uitspraak

200601566/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1] gevestigd te Bodegraven,
2.    [appellant sub 2], wonend te Bodegraven,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Bodegraven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2005, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rijnhoek" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, kenmerk DRM/ARB/05/5904A, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 2 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2006, en appellant sub 2 bij brief van 8 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2006, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 31 maart 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2006, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. W.R. Mohlman, appellant sub 2, in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H. Kats, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Bodegraven, vertegenwoordigd door B.A. Drost-Westland, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.       Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
3.    De gemeenteraad van Bodegraven heeft bij de vaststelling van het voorliggende plan daarin wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp.
In de kennisgeving in de Staatscourant van het vastgestelde plan is in strijd met artikel 3:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten onrechte niet vermeld dat wijzigingen zijn aangebracht  alsmede dat een ieder schriftelijk bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten kan indienen tegen de bedoelde wijzigingen.
3.1.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dienen de voorgeschreven eisen ter zake van de terinzagelegging en de kennisgeving daarvan als minimale waarborgen voor de rechtzoekenden te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is.
3.2.    Gelet op het vorenstaande is gehandeld in strijd met artikel 3:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren heeft verweerder besloten in strijd met deze bepalingen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.3.    Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
3.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante sub 1 te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is ten aanzien van appellant sub 2 niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 20 december 2005, DRM/ARB/05/5904A;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro) welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan appellante sub 1;
IV.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellante sub 1 en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellant sub 2 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel     w.g. Van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
178-525.