ECLI:NL:RVS:2006:AY9867

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600049/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor pompstation in Maasdriel en hoger beroep tegen eerdere uitspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 november 2005, waarin het beroep van appellant tegen de bouwvergunning voor een pompstation in Maasdriel ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning was op 1 november 2002 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 maart 2003. De rechtbank vernietigde op 15 januari 2004 het besluit van het college en droeg hen op een nieuw besluit te nemen. Het college verleende vervolgens op 21 december 2004 vrijstelling voor het bouwplan en handhaafde de bouwvergunning, nu op naam van Automobielbedrijf Kerkdriel B.V.

Appellant ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat het gebruik van het tankstation in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Appellant voerde aan dat er geen vergunning was verleend voor de vestiging van een garagebedrijf met tankstation en dat de bodemsanering niet correct was uitgevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om opnieuw in te gaan op het betoog van appellant over het bestemmingsplan, aangezien dit eerder was verworpen.

De Raad van State heeft in zijn beslissing benadrukt dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.

Uitspraak

200600049/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/95 van de rechtbank Arnhem van 21 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het vervangen en veranderen van een pompstation aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellant en [belanghebbende] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2004 heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2002 met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college, gevolg gevend aan voormelde uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2004, dit bezwaar gegrond verklaard, vrijstelling verleend voor het bouwplan, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en de bouwvergunning gehandhaafd, met dien verstande dat die vergunning op naam van Automobielbedrijf Kerkdriel B.V. is gesteld.
Bij uitspraak van 21 november 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2006, waar appellant in persoon, [belanghebbende] en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Autobedrijf Kerkdriel B.V. is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant voert aan dat voor de vestiging van een garagebedrijf met tankstation op het perceel geen vergunning is verleend en keert zich tegen de gang van zaken ten aanzien van de bodemsanering op het perceel.
2.1.1.    Het vorenstaande heeft appellant niet in beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en appellant dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.2.    Appellant keert zich voorts tegen de overweging van de rechtbank dat zij niet opnieuw ingaat op het betoog van appellant dat het beoogde gebruik van het tankstation strijdig is met het bestemmingsplan "Kerkdriel-Dorp" (hierna: het bestemmingsplan). Volgens appellant heeft de rechtbank aldus miskend dat op het perceel een garagebedrijf en tankstation ingevolge het bestemmingsplan niet zijn toegestaan, terwijl dat voor andere percelen binnen het gebied waar dat plan geldt, wel het geval is.
2.2.1.    De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om dat betoog opnieuw te beoordelen. In voormelde uitspraak van 15 januari 2004 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bouwplan, wat betreft het beoogde gebruik, in overeenstemming is met de overgangsbepaling van artikel 24 van de voorschriften van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, in zaak no.
200206222/1(AB 2003, 355), overwogen dat de omstandigheid dat appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 15 januari 2004, tot gevolg heeft dat zij van de juistheid van dat oordeel heeft uit te gaan omdat het betoog van appellant daarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is verworpen. De enkele stelling van appellant dat het college hem heeft belet dossiers, voor zover deze openbaar zijn, of het bestemmingsplan in te zien, is geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5.    Nu het hoger beroep ongegrond is, moet reeds hierom het daarbij gedane verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers    w.g.  Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
313-499.