ECLI:NL:RVS:2006:AZ0324

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605759/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Oosterseveld te Vlieland

Op 12 oktober 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Oosterseveld" van de gemeente Vlieland. Dit bestemmingsplan werd op 30 januari 2006 vastgesteld door de gemeenteraad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Verzoekers hebben op 4 augustus 2006 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, en verzochten de Voorzitter om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 28 september 2006, waar verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. E. Wiarda en verweerder door F. Jongma.

De Voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De zaak betreft een herziening van een eerder bestemmingsplan en heeft invloed op een recreatiewoning aan de Koremansweg 15. Verzoekers stelden dat de goedkeuring van bepaalde artikelen in de planvoorschriften in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en vreesden handhavend optreden van het gemeentebestuur. De Voorzitter concludeerde dat het gebruik van de recreatiewoning onder het overgangsrecht valt en dat handhaving niet mogelijk is. Het verzoek om schorsing van het goedkeuringsbesluit werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, en de Voorzitter besloot het verzoek af te wijzen zonder proceskostenveroordeling. De zaak illustreert de complexiteit van bestemmingsplannen en de bescherming van bestaande rechten onder het overgangsrecht.

Uitspraak

200605759/2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Vlieland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 december 2005, het bestemmingsplan "Oosterseveld" vastgesteld.
Bij besluit van 27 juni 2006, kenmerk 00644362, heeft verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, juridisch adviseur, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Jongma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De gemeenteraad van Vlieland is met voorafgaande berichtgeving niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het bestemmingsplan "Oosterseveld" (hierna: het plan) betreft een herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oosterseveld" en heeft betrekking op het bedrijventerrein en het naastgelegen havengebied, gelegen in het zuidoostelijke deel van Vlieland.
2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 21, lid D en E, van de planvoorschriften. Zij betogen dat het weg bestemmen van (het gebruik van) de recreatiewoning aan de Koremansweg 15 strijd oplevert met artikel 1, eerste protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Zij vrezen dat inwerkingtreding van het plan leidt tot handhavend optreden van het gemeentebestuur.
2.5.    Aan het perceel Koremansweg 15 is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend.
2.6.    Ingevolge artikel 21, lid A, voor zover thans van belang, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke ten tijde van de eerste ter inzage legging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
1. in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.
Ingevolge artikel 21, lid D, is lid A niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Ingevolge artikel 21, lid C, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 21, lid E, voor zover thans van belang, is lid C niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
2.7.    De Voorzitter gaat er, gelet op het verhandelde ter zitting, van uit dat de woning op het perceel Koremansweg 15 omstreeks 1895 is gebouwd en een legaal bouwwerk betreft. Voorts gaat de Voorzitter er van uit dat de woning in ieder geval sinds ongeveer 1971 als recreatiewoning in gebruik is en dat de recreatiewoning op het betrokken perceel sinds 1971 onder het overgangsrecht van de achtereenvolgende van toepassing zijnde bestemmingsplannen is gebracht. Gelet op de formulering van de in overweging 2.6. genoemde planvoorschriften, is de Voorzitter van oordeel dat (het gebruik van) de recreatiewoning door het plan thans wederom onder het overgangsrecht is gebracht. Indien het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 21, lid D en E, van de planvoorschriften, wordt geschorst, blijft het vorige bestemmingsplan van kracht. Indien het bestreden besluit op dit punt niet wordt geschorst, treedt het onderhavige plan in werking. In beide gevallen geldt dat ten aanzien van (het gebruik van) de recreatiewoning op het betrokken perceel het overgangsrecht van toepassing is en dat handhaving, gelet op de beschermende werking ten aanzien van gebruik en gelet op de omstandigheid dat het een legaal bouwwerk betreft, niet mogelijk is. De Voorzitter is van oordeel dat verzoekers onder deze omstandigheden niet zijn gebaat bij het schorsen van het goedkeuringsbesluit op dit punt. Voor zover verzoekers legalisatie van de recreatiewoning en het gebruik wensen, overweegt de Voorzitter dat de onderhavige procedure zich daar niet voor leent. Het treffen van een dergelijke voorziening is in het algemeen te verstrekkend. Hiertoe zal slechts in uitzonderlijke situaties kunnen worden overgegaan. Een en ander leidt de Voorzitter tot de conclusie dat in de onderhavige situatie met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.8.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting   w.g. Langeveld
Voorzitter   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2006
317-500.