ECLI:NL:RVS:2006:AZ0334

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600950/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor stacaravan op agrarisch perceel in Velsen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen op 21 augustus 2004 geweigerd om aan appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het tijdelijk plaatsen van een stacaravan op een agrarisch perceel. Appellant had de stacaravan reeds geplaatst en vroeg om legalisering van deze situatie. Het college verklaarde het bezwaar van appellant op 8 juni 2005 ongegrond, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Haarlem. De rechtbank verklaarde op 15 december 2005 het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 18 oktober 2006 behandeld. Appellant betoogde dat hij kon aantonen dat de stacaravan binnen vijf jaar na plaatsing zou worden verwijderd. De Raad oordeelde echter dat de beoordeling op het moment van de beslissing op bezwaar diende te gebeuren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er op dat moment geen concrete gegevens waren die erop wezen dat de stacaravan binnen de gestelde termijn zou worden verwijderd. De stelling van appellant dat de stacaravan zou worden verwijderd bij de bouw van een tweede bedrijfswoning was onvoldoende, omdat er geen aanvraag voor die woning was ingediend en er geen zekerheid was over de benodigde vrijstelling van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer de beslissing vaststelden.

Uitspraak

200600950/1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/3231 van de rechtbank Haarlem van 15 december 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het tijdelijk plaatsen van een stacaravan op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 augustus 2004 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 15 december 2005, verzonden op 21 december 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijftholt, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft op 15 december 2003 een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor een termijn van vijf jaren, ter legalisering van een reeds op het perceel geplaatste stacaravan, bestemd voor gebruik als kantoorruimte bij het agrarische bedrijf van appellant. Vaststaat dat de stacaravan in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Agrarisch Gebied Zuid" buiten het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak is gesitueerd.
2.2.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier van belang, kan het college met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (hierna: Bro 1985), wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.3.    Appellant betoogt in hoger beroep dat hij inmiddels aan de hand van gegevens die zich hebben voorgedaan na de beslissing op bezwaar en na de aangevallen uitspraak, kan aantonen dat de stacaravan binnen een termijn van vijf jaren na plaatsing ervan zal worden verwijderd.
Met dit betoog gaat appellant eraan voorbij dat ter beoordeling staat of ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar op grond van concrete en objectieve gegevens kon worden aangenomen dat het bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zou blijven.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op dat moment zulke gegevens niet voorhanden waren. De stelling van appellant dat de stacaravan zal worden verwijderd zodra op het perceel een tweede bedrijfswoning zal zijn gerealiseerd was daartoe onvoldoende, nu, afgezien van het feit dat appellant nog geen aanvraag om bouwvergunning had ingediend, een tweede bedrijfswoning niet zonder vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden vergund en geen duidelijkheid bestond over de vraag of de benodigde vrijstelling zou (kunnen) worden verleend.
Dat appellant inmiddels zou hebben afgezien van zijn plannen om het bedrijf voort te zetten en daarmee van de bouw van een tweede bedrijfswoning, in plaats daarvan een woning elders heeft aangekocht en de stacaravan te koop heeft aangeboden, maakt het vorenstaande niet anders.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers    w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2006
422.