ECLI:NL:RVS:2006:AZ0843

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600762/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor detailhandel op bedrijventerrein in Ede

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Veda Holding B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Ede om vrijstelling te verlenen voor de verkoop van rijwielen op een perceel aan de Galvanistraat 55 te Ede. Het college had op 16 februari 2005 het verzoek van appellante afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 14 juli 2005. De rechtbank Arnhem verklaarde op 16 december 2005 het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college niet op juiste wijze had gemotiveerd waarom de vrijstelling was geweigerd.

De Raad van State oordeelt dat het college niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de motivering van de weigering. De aanbevelingsnotitie 'Detailhandel in Ede' was niet op de juiste wijze bekendgemaakt en kon daarom niet als basis dienen voor de beslissing van het college. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante alsnog gegrond. Het college moet opnieuw beslissen op het bezwaarschrift van appellante, met inachtneming van de uitspraak van de Raad van State.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. De Raad van State gelast ook de terugbetaling van het griffierecht aan appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen en de noodzaak om beleidsregels correct te hanteren.

Uitspraak

200600762/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Veda Holding B.V., gevestigd te Ede,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3090 van de rechtbank Arnhem van 16 december 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) het verzoek van appellante om vrijstelling voor de verkoop van rijwielen op 100 m2 op het perceel Galvanistraat 55 te Ede (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T.J. van Veen, advocaat te Ede, en [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door G.G.H. Rijkse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Heestereng, 1e herziening", geldt voor het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 8, lid 1.1, aanhef en onder a van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn deze gronden in algemene zin bestemd voor gebruik en bebouwing ten behoeve van bedrijf en handel (niet zijnde detailhandel).
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming of de voor afwijking daarvan verleende vrijstelling.
Ingevolge artikel 8, lid 5.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven voor de detailhandel in goederen (niet zijnde voedings- en genotmiddelen, kleding, schoeisel en huishoudelijke artikelen) die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of gemonteerd, voor zover deze detailhandel een geïntegreerd en ondergeschikt (maximaal 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100 m2) deel uitmaakt van het bedrijf.
2.2.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met verwijzing naar de aanbevelingsnotitie "Detailhandel in Ede" heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor de verkoop van rijwielen aan particulieren op het perceel. Op grond van deze door het college en de raad van de gemeente Ede vastgestelde aanbevelingsnotitie wordt op bedrijventerreinen in het geheel geen detailhandel toegestaan.
Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.
De aanbevelingsnotitie "Detailhandel in Ede" was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar niet neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, aangezien deze - naar het college ter zitting heeft bevestigd - niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Het college kon ter motivering van de weigering om vrijstelling te verlenen dan ook niet volstaan met een verwijzing naar de aanbevelingsnotitie. Het college had dienen te motiveren, na afweging van alle betrokken belangen, waarom in dit concrete geval is gekozen voor toepassing van de aanbevelingsnotitie. Nu het college dit heeft nagelaten, is de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd en moet deze wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, worden vernietigd.
2.3.    Met betrekking tot het door appellante gedane beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken van een rechtens te honoreren toezegging van een daartoe bevoegd persoon dat de gevraagde vrijstelling aan appellante zou worden verleend.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 14 juli 2005 vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient opnieuw op het bezwaarschrift van appellante te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van     16 december 2005, AWB 05/3090;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep     gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en     wethouders van Ede van 14 juli 2005, VH/2005/1040;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot     vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het     hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag     van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe     te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;     het dient door de gemeente Ede aan appellante onder vermelding van     het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Ede aan appellante het door haar voor de     behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht
ten bedrage van € 690,00 (zegge: zeshonderdnegentig euro)     vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006
422.