ECLI:NL:RVS:2006:AZ1255

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603336/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere grenswaarden geluidsbelasting voor kantoorpand in Venlo

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 november 2006 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het geschil betreft de vaststelling van hogere grenswaarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, zoals bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder, voor een kantoorpand dat als woning gebruikt zou worden. Het besluit tot vaststelling van deze hogere grenswaarden werd genomen op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Venlo op 22 november 2005.

De appellant, die stelt belanghebbende te zijn, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 maart 2006, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant voert aan dat hij een rechtens te erkennen relatie heeft tot het pand en dat hij belanghebbende is bij de vaststelling van de hogere grenswaarden. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat het belang van de appellant niet rechtstreeks bij het besluit betrokken is, omdat het besluit enkel betrekking heeft op de (toekomstige) eigenaar of gebruiker van het pand waarvoor de hogere grenswaarde is vastgesteld.

De Raad van State heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in het bestuursrecht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht, en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan worden verklaard.

Uitspraak

200603336/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Venlo hogere grenswaarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een bestaande weg, vastgesteld als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder ten behoeve van een als woning te gebruiken kantoorpand aan de [locatie a] te [plaats].
Bij besluit van 21 maart 2006, verzonden op 23 maart 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2006.
Bij brief van 19 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. RJ.M. Pellegrom, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Venlo, vertegenwoordigd door mr. E. Schreur, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar tegen het besluit van 22 november 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Appellant stelt dat hij, anders dan verweerder heeft geoordeeld, een rechtens te erkennen relatie heeft tot het pand [locatie a] te [plaats] en derhalve belanghebbende is met betrekking tot het bestreden besluit van 22 november 2005. Appellant voert daartoe aan dat door de hogere grenswaarden wordt beoogd bewoning in de "milieucirkel" van zijn bedrijf mogelijk te maken. Uit de op zijn, aan de [locatie b] te [plaats] gevestigde, bedrijf rustende planologische bescherming en de verkregen milieurechten vloeit naar de mening van appellant voort dat hij belanghebbende is bij de vaststelling van deze hogere grenswaarden.
2.2.1.    Het besluit van 22 november 2005 stelt, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de bestaande weg, met betrekking tot het in dat besluit genoemde tot woning te verbouwen kantoorpand hogere grenswaarden dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde vast. Weliswaar houdt het besluit verband met het in gebruik nemen van een kantoorpand als woning en zou dit gebruik consequenties kunnen hebben voor de geluidemissie die het bedrijf van appellant mag hebben, maar het besluit heeft als zodanig dergelijke consequenties niet.
Gezien de aard en gevolgen van het besluit is, naast degene die om vaststelling van een hogere grenswaarde heeft verzocht, in beginsel uitsluitend de (toekomstige) eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van een woning waarvoor de hogere grenswaarde is vastgesteld, rechtstreeks bij het besluit betrokken. Het door appellant gestelde belang is gezien de aard en gevolgen van dat besluit niet rechtstreeks bij het besluit betrokken. Verweerder heeft appellant terecht niet als belanghebbende aangemerkt.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
195-529.